Week 15 H3 - afkortingen

Wat gaan we vandaag doen?
  • Lesdoelen bespreken
  • Interactieve uitleg over afkortingen
  • Lesdoelen bekijken
  • Zelfstandig werken 
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan we vandaag doen?
  • Lesdoelen bespreken
  • Interactieve uitleg over afkortingen
  • Lesdoelen bekijken
  • Zelfstandig werken 

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je kent de regels voor het juist schrijven van afkortingen letterwoorden,  initiaalwoorden, verkortingen en symbolen. 
  • Je kunt afkortingen, letterwoorden, initiaalwoorden, verkortingen en symbolen op de juiste manier spellen. 
  •  Je kent alle regels voor werkwoordspelling. 
  •  Je kunt alle werkwoordsvormen op de juiste manier spellen. 

Wat heb je daaraan in het leven?
Je kunt fatsoenlijke teksten schrijven. Daardoor kom je slim over en word je serieuzer genomen.
Onderschat niet hoe slordig men het over vindt komen als er veel spelfouten in, bijvoorbeeld, een mail zitten.
LET OP: als je dyslexie hebt, is dit natuurlijk anders!

Slide 2 - Tekstslide

Woorden korter schrijven
Er zijn vijf manieren:
  1. Afkorting
  2. Letterwoord
  3. Initiaalwoord
  4. Verkorting
  5. Symbool

Slide 3 - Tekstslide

1. Afkorting
  • De weergave van een woord(groep) met een beperkt aantal letters.
  • Je gebruikt een hoofdletter als die ook in het oorspronkelijke woord voorkomt.
  • Uitspreken als het oorspronkelijke woord.

blz. --> bladzijde / Z.M. (Zijne Majesteit)

Slide 4 - Tekstslide

2. Letterwoord
  • Eerste letters van een naam of woordgroep.
  •  Zonder punten je gebruikt een hoofdletter als die ook in het afgekorte woord voorkomt.
  • Uitspreken als één woord

Bijv. 
pin --> persoonlijk identificatienummer
3. Initiaalwoord
  • Eerste letters van een naam of woordgroep.
  • Zonder punten je gebruikt een hoofdletter als die ook in het afgekorte woord voorkomt.
  • Uitspreken als losse letters

Bijv. 
NS --> Nederlandse Spoorwegen

Slide 5 - Tekstslide

4. Verkorting
Opgebouwd uit één of meer (delen van) lettergrepen.

Uitspreken als één woord.

Bijv. 
info (informatie), airco (airconditioning), wifi (wireless fidelity)

Slide 6 - Tekstslide

5. Symbool
  • Notatie van een wetenschappelijk begrip, een eenheid of een valuta.
  • Je spreekt een symbool uit als het woord waar het voor staat.
  • De schrijfwijze is nationaal of internationaal afgesproken. Dit geldt ook voor het gebruik van hoofdletters of kleine letters. 
  • Alleen hoofdletters als dat zo is afgesproken.

bijv.
km/h (kilometer per uur), V (volt), ml (milliliter), GB (gigabyte)

Slide 7 - Tekstslide

Schrijf het volgende woord korter en schrijf ook op welke van de vijf manieren je gebruikt.
hoger algemeen voortgezet onderwijs

bijvoorbeeld: met behulp van -> m.b.v. = afkorting

Slide 8 - Open vraag

Schrijf het volgende woord korter en schrijf ook op welke van de vijf manieren je gebruikt.
exclusief

Slide 9 - Open vraag

Schrijf het volgende woord korter en schrijf ook op welke van de vijf manieren je gebruikt.
Volt

Slide 10 - Open vraag

Schrijf het volgende woord korter en schrijf ook op welke van de vijf manieren je gebruikt.
deejay

Slide 11 - Open vraag

Lesdoelen
  • Je kent de regels voor het juist schrijven van afkortingen letterwoorden,  initiaalwoorden, verkortingen en symbolen. 
  • Je kunt afkortingen, letterwoorden, initiaalwoorden, verkortingen en symbolen op de juiste manier spellen. 
  •  Je kent alle regels voor werkwoordspelling. 
  •  Je kunt alle werkwoordsvormen op de juiste manier spellen. 

Wat heb je daaraan in het leven?
Je kunt fatsoenlijke teksten schrijven. Daardoor kom je slim over en word je serieuzer genomen.
Onderschat niet hoe slordig men het over vindt komen als er veel spelfouten in, bijvoorbeeld, een mail zitten.
LET OP: als je dyslexie hebt, is dit natuurlijk anders!

Slide 12 - Tekstslide

Wat kan je nu gaan doen?
Maken opdrachten NieuwNederlands.
Hoofdstuk 4 - spelling --> alle opdrachten

Vergeet niet werkwoordspelling te herhalen. 
EN vergeet niet je boek te lezen!

Slide 13 - Tekstslide