Signaalwoorden en tekstverbanden

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo, havo
• Leerjaar 4

Nederlands 26-10

Wat gaan we doen deze les?

1. Spullen op tafel en telefoons weg
2. Toetsstof PWW
3. Uitleg verbanden en signaalwoorden
4. Zelfstandig werken 

Toetstof PWW

PTA Lezen H1 en H2

H1: indeling van een tekst

H2: verbanden en signaalwoorden

Leer het overzicht met de verbanden en signaalwoorden op blz. 198 goed!

Oefen met de opdrachten van H1 en H2 Lezen uit je boek of via de online leeromgeving. 

Donderdagmiddag: bezoek filmhuis

Extra toets voor leerlingen van mevrouw Vernooij vorig jaar:

PTA Kijken en Luisteren B op donderdagochtend. 

Staat in je rooster.

Verbanden en signaalwoorden

Doelen van de les:
- je kunt signaalwoorden herkennen
- je kunt zins- en alineaverbanden herkennen
(door de signaalwoorden op te sporen)

Tekstverband: conclusie

De cake is mislukt, daardoor zijn we chagrijnig. 

om in het onderwijs te werken, heb ik een VOG nodig. 

Als ik naar de les kom, dan heb ik een pen nodig. 

Zelfstandig werken

Gezamenlijk opdracht 1 op blz. 40?

Maken: opdracht 1 en 2 op blz. 40-42

Log in via LessonUp

Je krijgt een zestal vragen over zinsverbanden.

Welk tekstverband geeft het signaalwoord aan?

Sleep de signaalwoorden naar het goed tekstverband.

opsomming

tegenstelling

tijdsvolgorde

echter

maar

ook

nadat

daarnaast

terwijl

Om mijn Engels te verbeteren, gebruik ik een online cursus Engels.

1. oorzaak/gevolg
2. reden
3. doel/middel
4. toelichting

Voordat Peter naar school gaat, ontbijt hij met zijn moeder. Daarna vertrekt hij naar zijn vriend.

1. opsommend tekstverband
2. tijdsvolgorde
3. tegenstellend tekstverband
4. doel/middel verband

Net als in veel landen is het in Nederland verboden mensen te discrimineren op grond van ras.

1. vergelijkend
2. oorzaak/gevolg
3. toelichtend
4. voorwaardelijk

Doordat de brug open was, kwam Peter te laat op zijn werk.

1. tijdsvolgorde (chronologie)
2. oorzaak-gevolg
3. voorwaarde
4. reden

Vanwege het lawinegevaar konden we niet gaan langlaufen.

1. oorzaak/gevolg
2. tijdsvolgorde
3. tegenstellend
4. concluderend

0