Unit 5 werkwoorden - er
1 / 21
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Zij eet.
Hij praat.
Zij is dol op.
Wij kijken.
Ik praat.
Wij vragen.
Je parle.
Nous demandons.
Nous regardons.
Elle mange.
Elle adore.
Il parle.
Slide 5 - Sleepvraag
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
je regard
tu mang
il cherch
nous parl
vous nag
ils habit
ez
ons
e
ent
e
es
Slide 9 - Sleepvraag
ik woon
A
je habite
B
j'habite
C
tu habites
D
il habite
Slide 10 - Quizvraag
jullie wonen
A
on habite
B
nous habitons
C
vous habitez
D
ils habitent
Slide 11 - Quizvraag
jullie wonen
A
on habite
B
nous habitons
C
vous habitez
D
ils habitent
Slide 12 - Quizvraag
wij werken
A
nous travaillons
B
nous travaillent
C
vous travaillez
D
vous travaillent
Slide 13 - Quizvraag
zij zoeken (v)
A
ils cherchent
B
elle cherche
C
il cherche
D
elles cherchent
Slide 14 - Quizvraag
men kijkt
A
on regard
B
il regarde
C
vous regardez
D
on regarde
Slide 15 - Quizvraag
tu regardes
Slide 16 - Open vraag
nous donnons
Slide 17 - Open vraag
wij praten
(parler)
(parler)
Slide 18 - Open vraag
hij vraagt
(demander)
(demander)
