Branche & Beroep LW1-Les1

Branche & Beroep
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
Branche & BeroepMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Branche & Beroep

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat kun je verwachten?
  • Voorstelronde 
  • Introductie Branche & Beroep
  • Woordspin
  • Boeken, materialen & website
  • Uitleg 4 verschillende branches
  • Aan de slag: Opdracht 11 & 13
  • Wat is voor jou 'Representatief'


Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorstelronde

Wie ben je?
Wat is je favoriete bestemming?
Waarom Travel & Hospitality?
Waarom wil je hier niet zijn?

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Introductie Branche & Beroep
  • Inzicht krijgen in de toeristische branche: welke bedrijven zijn er? Welke functies en werkzaamheden kun je uitvoeren?
  • 10 lesweken
  • 2x per week: 2 x 4 uur les 
  • 2 cijfers: 1 x theorietoets en 1 x portfolio

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar denk je aan bij toerisme?

Slide 6 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Waar denk je aan bij recreatie?

Slide 7 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

4 Branches in toerisme
1) Hotelbranche: leisurehotels en zakenhotels
2) Reisbranche: reisbureau en touroperator
3) Informatiebranche: VVV, ANWB, Amsterdam & Partners
4) Recreatiebranche: camping, bungalowpark, groepsverblijf, attractiepark, dierentuin, (sportieve) in- en outdoor activiteiten

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat wordt in toerisme verstaan onder 'Weekend'?
A
Een verblijf op zaterdag
B
Een verblijf in het weekend, vaak van vrijdag tot zondag of maandag
C
Een verblijf op zondag en maandag
D
2 nachtjes achter elkaar

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Weekend: een verblijf in het weekend, vaak van vrijdag tot zondag/maandag.
Midweek: een doordeweeks verblijf, van maandag tot vrijdag.  
Korte vakantie: een verblijf waarbij je minimaal 1 en maximaal 3 opeenvolgende nachten buiten je eigen woonomgeving overnacht.  
Lange vakantie: een verblijf waarbij je minimaal 4 opeenvolgende nachten buiten je eigen woonomgeving overnacht. 

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Boeken, materialen & website

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Account & Licentie
  • Pak je theorieboek en ga naar 'Inloggen op de methodesite'
  • Ga naar 'licentie.edu-actief.nl'
  • Maak een account aan met je schoolmail gegevens en onthoud je gebruikersnaam (=schoolmail) en wachtwoord!
  • Zoek je licentiecode voorin je boek, vul deze in. Druk op 'Activeren' en volg verdere instructies op de website. 

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Account & Licentie
  • Ga naar 'www.tendens-tr.nl'
  • Klik op 'Studentenmateriaal'
  • Kies voor 'Toerisme en recreatie Basis' en 'Theorieboeken'
  • Filter bij 'Boek' op 'Toerisme en recreatie Branche & Beroep'
  • Hier vind je alle weblinks, video's en studiemateriaal

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag!
Ga naar het werkboek op de Sharepoint site Branche en Beroep
https://talnet.sharepoint.com/sites/BrancheBeroep
  • Maak opdracht 11: 'Van weekend tot vakantie'
  • Maak opdracht 13: 'Begrip toerisme'

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

timer
30:00

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 11

a. Zoek op wat er wordt verstaan onder: 
Weekend: een verblijf in het weekend, vaak van vrijdag tot maandag. 
Midweek: een doordeweeks verblijf, van maandag tot vrijdag. 
Korte vakantie: een verblijf waarbij je minimaal één en maximaal drie opeenvolgende nachten 
buiten je eigen woonomgeving overnacht. 
Lange vakantie: een verblijf waarbij je minimaal vier opeenvolgende nachten buiten je eigen 
woonomgeving overnacht. 

Antwoorden Opdracht 11: 'Van weekend tot vakantie'.
In brochures kom je vaak termen tegen als weekend, midweek, korte vakantie en lange vakantie. 

11A. Zoek op wat er wordt verstaan onder: 

Weekend: een verblijf in het weekend, vaak van vrijdag tot maandag. 

Midweek: een doordeweeks verblijf, van maandag tot vrijdag. 

Korte vakantie: een verblijf waarbij je minimaal één en maximaal drie opeenvolgende nachten buiten je eigen woonomgeving overnacht. 

Lange vakantie: een verblijf waarbij je minimaal vier opeenvolgende nachten buiten je eigen woonomgeving overnacht. 

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

11B:
John gaat met zijn vrouw en kinderen van maandag tot vrijdag naar een bungalowpark. 

Ilse gaat van vrijdag tot zondag naar een hotel in Parijs.

Ineke en Ellen gaan twee weken zonnen en feesten aan de Costa Brava. 

Ans en Geert gaan van vrijdagmiddag tot maandagochtend fietsen op Vlieland.

Midweek (of lange vakantie)



Weekend (of korte vakantie)


Lange vakantie


Weekend (of korte vakantie)

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

11C. Zoek voor jezelf op internet een leuke bestemming en een leuk verblijf, en bekijk de prijzen. Je zult zien dat deze per periode verschillen. Wanneer zijn de prijzen laag en wanneer hoog?
 
Laag: In het voorseizoen en laagseizoen. 
Hoog: In het hoogseizoen. 

11D. In welke periode ten opzichte van vakanties en feestdagen valt het:
 
Voorseizoen: de periode voor de zomervakantie 
Hoogseizoen: alle vakanties en feestdagen 
Naseizoen: de periode na de zomervakantie. 

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Antwoorden Opdracht 13: 'Begrip toerisme' 

13A. Geef de definitie van toerisme (volgens het CBS). 
Toerisme kan in vrije tijd plaatsvinden en vindt altijd plaats buiten de eigen
woonomgeving. Het kan ontspanning als doel hebben, maar kan ook een studiedoel, een zakelijk of ander doel hebben. De duur van het reizen en verblijven is langer dan twee uur, maar niet langer dan een aaneengesloten jaar. 

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

13B. Welke drie soorten toerisme kun je onderscheiden als je kijkt naar de herkomst van de vakantiegangers? 

1. Inkomend toerisme 
2. Uitgaand toerisme 
3. Binnenlands toerisme. 


13C. Omschrijf voor de drie soorten toerisme wat eronder wordt verstaan. 

1. Buitenlanders die Nederland komen bezoeken. 
2. Nederlanders/inwonenden van Nederland die naar het buitenland gaan. 
3. Nederlanders/inwonenden van Nederland die in Nederland op vakantie gaan. 

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

13D. Welke indeling in toerisme maakt het CBS als je kijkt naar de doeleinden van toerisme? 

  • Zakelijk toerisme 
  • Recreatief toerisme

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

13E. Geef bij de situaties in het schema aan om welk soort toerisme het gaat als je let op de herkomst van de vakantiegangers en de doeleinden van de reis. Zet een kruisje in de juiste kolom. Let op: je kunt in meerdere kolommen kruisjes zetten.



  • Familie Deijl gaat twee weken naar een hotel op Texel.
  • Max gaat voor zijn werk naar Parijs en verblijft in een hotel.
  • Inge heeft een conferentie in New York.
  • Engelse vriend slaapt in een hotel en spreekt met jou af.
  • Gezin uit Twente gaat twee dagen uitwaaien aan zee.
  • Binnenlands, recreatief

  • Uitgaand, zakelijk

  • Uitgaand, zakelijk

  • Inkomend, recreatief

  • Binnenlands, recreatief

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat houdt 'representatief' voor jou in?

Slide 23 - Woordweb

Representatief qua uiterlijk, maar ook qua gedrag.

Slide 24 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies