MCAWIS mavo3 dt4 week1+2 exponentiele formules

Een schaakbord heeft 64 velden. Zo reken je uit hoeveel rijstkorrels er op veld 64 liggen: 1x264. In dit hoofdstuk leer je hoe je deze berekening zelf kunt bedenken.
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Een schaakbord heeft 64 velden. Zo reken je uit hoeveel rijstkorrels er op veld 64 liggen: 1x264. In dit hoofdstuk leer je hoe je deze berekening zelf kunt bedenken.

Slide 1 - Tekstslide

Volgend jaar stijgen de prijzen van benzine met 12 procent. Wat is de factor?
A
1.12
B
0.112
C
112
D
1.012

Slide 2 - Quizvraag

Volgend jaar stijgen de prijzen van kleding met 2,5 procent. Wat is de factor?
A
125
B
12.5
C
1.025
D
1.25

Slide 3 - Quizvraag

In de maand januari zijn er 45% minder uitgaven dan in december. Wat is de factor?
A
0.45
B
0.55
C
45
D
55

Slide 4 - Quizvraag

Bereken de groeifactor:

A
x0.5
B
:2

Slide 5 - Quizvraag

Is de factor:

A
groter dan 1
B
kleiner dan 1

Slide 6 - Quizvraag

Is de factor:

A
groter dan 1
B
kleiner dan 1

Slide 7 - Quizvraag

Bereken de factor

Slide 8 - Open vraag

Je hebt nu €500,- en de rente is 2 %.
Hoeveel krijg je na 2 jaar ?
A
500 x 1,02 x 2
B
500 x 1,02 x 1,02

Slide 9 - Quizvraag

Je hebt nu €500,- en de rente is 2 %.
Hoeveel krijg je na 3 jaar ?
A
500 x 1,02 x 3
B
500 x 1,02 x 1,02 x 1,02
C
500 x 1,02 ^3

Slide 10 - Quizvraag

Je hebt nu €500,- en de rente is 2 %.
Hoeveel had je 4 jaar geleden?
A
500 : 1,02 x 4
B
500 x 1,02 ^4
C
500 x 1,02 ^-4

Slide 11 - Quizvraag

Als iets met een aantal procenten toe- of afneemt kan je het beginaantal vermenigvuldigen met een factor. 


De factor: 






100100+ofprocentverandering

Slide 12 - Tekstslide

Hoe herken je een factor?
Je doet onder de tabel niet +, maar x. Het getal dat bij de x staat is de factor!

Slide 13 - Tekstslide

Zeven tot acht keer, vaker kan Lerbe de Knorst uit Breda een simpel A4-tje niet dubbelvouwen. Dat geldt tot zijn verbazing ook voor een A3, een A2 en zelfs een A1-vel. De Korst: „Volgens vrienden is dat een soort natuurwet. Maar kun je een superdun vel vloeipapier ter grootte van een speelveld wél vaker vouwen?”
De vraag houdt De Knorst al meer dan 28 jaar bezig. Hoog tijd voor een antwoord dus. „De dikte is het probleem,” zegt wiskundige en informaticus Maarten van Gelder. 
Het is een eenvoudig sommetje.” Hij rekent even voor: „Neem een normaal vel papier van een tiende millimeter. Dat vouw je kruislings dubbel. Na één vouw is het papier al 0,2 mm dik, na twee keer 0,4 mm en na zeven keer 1,28 centimeter. Dat krijg je niet meer fatsoenlijk dubbel.”Ook in één richting vouwen biedt geen soelaas. „Bovendien”, waarschuwt Van Gelder, „is de buitenste laag korter dan de binnenste laag als je dik vouwt. En het gaat kreukelen.”
Hoe vaak kun je een vel papier dubbelvouwen?

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Hoe zit het met de factor in zonnebrand?
In zonnebrand zit SPF (sun protection factor), die aangeeft hoeveel keer langer iemand in de zon kan zitten met bescherming ipv zonder bescherming van zonnebrand. Kan je zonder beschermend product maar 10 minuten in de zon zitten zonder te verbranden, dan kan dat met een factor 15 dus 150 minuten (2,5 uur) en met factor 30 dus 300 minuten (5 uur).

Slide 16 - Tekstslide

Wetenschappelijke notatie

Slide 17 - Tekstslide

123000=1,23 x 10000
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quizvraag

schrijf 3,4105 x 100 voluit

Slide 19 - Open vraag

wetenschappelijke notatie
getal tussen de 1-10   x   tien tot de macht ..
3,4 x 10 ^6

Slide 20 - Tekstslide

2,38 x 10^5 =
A
23800000
B
2380000
C
238000
D
23800

Slide 21 - Quizvraag

9,81 x 10^3=
A
98100
B
9810
C
981
D
98,1

Slide 22 - Quizvraag

schrijf 66000 in de wetenschappelijke notatie

Slide 23 - Open vraag

schrijf 410000 in de wetenschappelijke notatie

Slide 24 - Open vraag

schrijf 43200 in de wetenschappelijke notatie

Slide 25 - Open vraag

4,1 x 10^-3 =
A
4100
B
0,4100
C
0,0041

Slide 26 - Quizvraag

3,11 x 10^-3 =
A
0,31000
B
0,00311

Slide 27 - Quizvraag