Debatteren behorende bij les 17&18-2023

Debat in V6! 
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Debat in V6! 

Slide 1 - Tekstslide

Discussiëren
Debatteren 
Je gesprekspartner overtuigen
De jury en het publiek overtuigen
  • Je moeder overtuigen dat je écht vanavond bij je vrienden moet zitten. 
  • Je docent overtuigen de s.o. een week te verplaatsen. 
  • De jury en het publiek overtuigen dat de school pas om 9 uur zou moeten beginnen. 

Slide 2 - Tekstslide

Regels debat 
• Ten eerste mogen de debatterende partijen elkaar niet in de rede vallen; elke debater heeft eigen spreektijd
• Een andere regel is dat de debaters zich niet rechtstreeks tot elkaar richten, maar tot de jury.


Slide 3 - Tekstslide

Hoe houd je een goed debat?
1. Presentatie: 
  • Kom je zelfverzekerd over?
  • Staat je mimiek in lijn met hetgeen je vertelt? (toneel)

  • Spreek je vloeiend en duidelijk?
  • Maak je goed gebruik van je taal?

Slide 4 - Tekstslide

Lichaamstaal
Stem

Slide 5 - Tekstslide

Observatiepunten tijdens debat

Oogcontact: richt de debater zich tot de jury?

Houding en handen

staat de debater stevig en maakt hij ondersteunende handgebaren?

Be the argument’

gelooft de debater zelf in wat hij zegt?

Stemgebruik: zijn tempo en volume passend en overtuigend?



 



Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Hoe houd je een goed debat?
2. Inhoud: bij inhoud gaat het om wát je zegt. 
  • Welke argumenten gebruik je? 
  • Zijn het sterke argumenten? 
  • Klopt je verhaal? 
  • Is het feitelijk juist en logisch correct?  

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Hoe maak je een sterk argument?
Als je je argument goed kunt uitleggen, heb je een sterk argument. 

Dat uitleggen doe je door het nemen van deze 3 stappen: 
  1. Eerst zeg je wat het argument (A) is. 
  2. Dan leg je het argument uit (U). 
  3. Tot slot geef je een voorbeeld: bijvoorbeeld... (B). 

Ezelsbruggetje: AUB

Slide 10 - Tekstslide

Uitleg AUB 

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeld met stelling

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Reageren op de ander
  1. Aanwijzen: geef aan op welk argument je gaat reageren. 
  2. Samenvatten: vat in een zin het argument van de tegenstander samen: je hebt goed geluisterd. 
  3. Reageren: leg uit waarom dat argument niet klopt. 
  4. Concluderen: concludeer dat het dus niet klopt.  

Slide 14 - Tekstslide

Argumenten bedenken
Er zijn drie vragen die jou kunnen helpen bij het bedenken van een argument. 
  1. Over welk probleem gaat de stelling? Waarom is dat erg?
  2. Wat zijn de voordelen of de nadelen?
  3. Wie zijn er bij de stelling betrokken? Is de verandering die bij de stelling komt goed of slecht voor die mensen? 

Slide 15 - Tekstslide

oefening 2 min. voorbereiding
Stelling: 'mobiele telefoons op scholen moeten verboden worden.' 
Vraag 1: Over welk probleem gaat de stelling? Waarom is dat erg? 

Vraag 2: Wat is een voordeel van geen mobiele telefoons op school? 

Vraag 3: Wie zijn er bij de stelling betrokken? Is de verandering die komt door de stelling goed voor die mensen? 



Slide 16 - Tekstslide

Voorbeeld
Stelling: 'mobiele telefoons op scholen moeten verboden worden.' 
Vraag 1: Over welk probleem gaat de stelling? Waarom is dat erg? 
  • Het probleem is dat mobiele telefoons voor veel afleiding in de klas zorgen, daardoor letten leerlingen minder goed op en halen ze slechtere cijfers. 
  • Zonder afleiding van je telefoon krijg je de lesstof beter mee. Dat is goed, want dan halen leerlingen betere cijfers. 
  • Het is erg, omdat de leerlingen de lesstof minder goed meekrijgen. Zonder afleiding van mobiele telefoons halen leerlingen hogere cijfers. 
Argument 1 zou dus zijn:
‘Telefoons moeten verboden worden op school, want ze zorgen voor afleiding in de les. Dat is erg, omdat leerlingen dan lagere cijfers halen.’

Slide 17 - Tekstslide

Voorbeeld
Stelling: 'mobiele telefoons op scholen moeten verboden worden.' 
Vraag 2: Wat is een voordeel van geen mobiele telefoons op school? 
  • ‘Een voordeel is dat leerlingen niet stiekem gefilmd kunnen worden. Online worden veel  filmpjes gedeeld van leerlingen die gepest worden. Of per ongeluk iets doms doen. Het is voor die leerlingen heel erg dat dat dit filmpje door iedereen bekeken kan worden.’

Argument 2 zou dus zijn:
‘Telefoons moeten op school verboden worden, want dan kunnen leerlingen niet stiekem vervelende filmpjes
van elkaar maken en online delen.’

Slide 18 - Tekstslide

Voorbeeld
Stelling: 'mobiele telefoons op scholen moeten verboden worden.'
Vraag 3: Wie zijn er bij de stelling betrokken? Is de verandering die komt door de stelling goed voor die
mensen? 
Wie zijn er bij deze stelling betrokken: ‘Leerlingen en docenten’.
Het effect op de leerlingen: ‘Zij zullen hogere cijfers halen (argument 1). En leerlingen kunnen niet meer
stiekem vervelende filmpjes van elkaar maken en online delen (argument 2)’. 
Het effect op de leraren: ‘Omdat leerlingen niet meer afgeleid zijn door hun mobieltjes, letten ze beter op in de les.’ 
Argument 3 zou dus zijn:
‘Mobiele telefoons moeten verboden worden op school, want leraren geven nu voor niets les als leerlingen steeds op hun mobiel kijken.’

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Slide 21 - Video

Slide 22 - Video