2a1 BME - Over taal blok 1

Welkom bij Nederlands
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare school

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Nog even de afspraken
- Telefoon in je tas (op stil, vliegtuigmodus of uit).
- Tijdens de instructie ben je stil.
- Als je iets wilt vragen steek je je hand op, je wacht met praten tot je de beurt krijgt.

- Huiswerk niet gemaakt? > wordt genoteerd in Magister
- Spullen niet mee? > wordt genoteerd in Magister

Slide 2 - Tekstslide

Schooltaalwoorden?
Wat zijn schooltaalwoorden?
Waarom moet je deze kennen?

Slide 3 - Tekstslide

Schooltaalwoorden gebruik je op school bij de verschillende vakken.

Voorbeelden:
vaktaalwoorden - AK erosie
abstracte begrippen - afleiden, functie, toepassen
woordbetekenissen - te wijten aan / te danken aan

Je woordenschat helpt je om teksten te begrijpen. 

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Woordraadstrategie

Een woordraadstrategie is een handige manier om achter de betekenis van een woord te komen:

  • synoniem;
  • omschrijving;
  • voorbeeld;
  • tegenstelling;
  • bekend woorddeel.

Slide 6 - Tekstslide

woordraadstrategie synoniem
Zoek naar een synoniem: een ander woord met dezelfde betekenis.

bijv.: Exact - Precies

Vaak vind je als je even verder leest in de tekst een synoniem voor een moeilijk woord dat je niet weet.

Slide 7 - Tekstslide

woordraadstrategie omschrijving:
De schrijver geeft al een omschrijving (definitie) van het woord.

vb. Mijn oma is geholpen aan staar, een aandoening waarbij de lens is vertroebeld.

Slide 8 - Tekstslide

Woordraadstrategie: een voorbeeld zoeken
  • Soms staan er in een tekst voorbeelden om onbekende woorden uit te leggen. Je weet dan meteen wat de schrijver bedoelt.
  • Bij een voorbeeld vind je vaak de volgende woorden: bijvoorbeeld, zo is er..., zoals, denk maar aan..., neem, zo.
  • Ook een dubbele punt kan aangeven dat er voorbeelden volgen:
    'Zij houden van balsporten: voetbal, volleybal, korfbal.'


Slide 9 - Tekstslide

woordraadstrategie een tegenstelling vinden:

  • Als je een onbekend woord tegenkomt, kun je soms de betekenis begrijpen doordat er in de tekst een tegenstelling staat.

  • Zoek je een tegenstelling? Let dan op de volgende woorden: maar, echter, toch, daarentegen.


Slide 10 - Tekstslide

woordraadstrategie bekend woorddeel

Soms kun je de betekenis van een onbekend woord begrijpen doordat je al een deel van het woord kent.


- samenstellingen

- woorden met voorvoegsel

- woorden met achtervoegsel


Slide 11 - Tekstslide

Opdracht!
Opdrachten 1 en 2 (blz 33)

Werk in een schrift, laptop blijft in de tas
Overleggen op fluistertoon (alleen met je buurman of buurvrouw)


Klaar? Lees het blz 34, maak opdracht 4, 5, 7 en 9
Tijd over? Teken de cartoons van opdracht 6
timer
20:00

Slide 12 - Tekstslide

Homoniem
Een woord met meerdere betekenissen.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Bedenk minimaal 1 homoniem

Slide 16 - Open vraag

Homofonen
Twee woorden klinken hetzelfde, maar je schrijft ze verschillend en ze hebben ook  verschillende betekenissen. 

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Een homoniem is een
A
ander woord met dezelfde betekenis
B
een synoniem
C
een woord met verschillende betekenissen
D
een voorbeeld bij een onbekend woord

Slide 21 - Quizvraag


‘Homoniemen:
In de krant staat een artikel met als KOP: hond redt kat.
KOP is een homoniem. Wat betekent kop in deze zin?
A
hoofd van een dier
B
drinkbeker
C
titel van een tekst

Slide 22 - Quizvraag

Wat is geen homoniem?
A
bank
B
muis
C
telefoon
D
meer

Slide 23 - Quizvraag

Wat is een homofoon?
A
een woord met meerdere betekenissen
B
twee woorden die hetzelfde klinken, maar anders worden geschreven
C
woorden die ongeveer hetzelfde betekenen

Slide 24 - Quizvraag

Wat is een goed voorbeeld van een homofoon?
A
Jou/jouw
B
Kapot/stuk
C
Maar/echter
D
Zei/zij

Slide 25 - Quizvraag

Welk woord is geen homofoon?
A
bestelt
B
gespeld
C
word
D
bindt

Slide 26 - Quizvraag

Welke woorden vormen een homofoon?
A
kou - kauw
B
bank - bank
C
regent - regent
D
alle antwoorden zijn goed

Slide 27 - Quizvraag

'Bank' is een...
A
homoniem
B
homofoon

Slide 28 - Quizvraag

Opdracht
Maak op volgende opdrachten: 
Over taal blok 1: 4, 5, 7 en 9

Geen laptops
Overleggen op fluistertoon!
(alleen met je buurman of buurvrouw)

Klaar: maak voor jezelf een samenvatting van dit hoofdstuk
Of: leer alvast voor de spellingtoets!
timer
20:00

Slide 29 - Tekstslide

Wat is een synoniem van constateren?
A
evalueren
B
herhalen
C
vaststellen
D
geen idee

Slide 30 - Quizvraag

Wat betekent "stimuleren"?
A
afremmen, remmen
B
bewijzen, aantonen
C
versterken, bevorderen
D
studeren, leren

Slide 31 - Quizvraag

Synoniem voor: stimuleren
A
afremmen
B
bewijzen
C
versterken
D
hardlopen

Slide 32 - Quizvraag

Ruzie is een synoniem voor conflict.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 33 - Quizvraag

Wat betekent het schooltaalwoord: beoordelen?
A
zeggen wat je van iets of iemand vindt
B
bij elkaar doen
C
kiezen
D
gaan over

Slide 34 - Quizvraag

Wat zijn schooltaalwoorden?
A
Woorden die alleen bij het vak Nederlands worden gebruikt.
B
Woorden die docenten onderling gebruiken.
C
Woorden die leerlingen onderling gebruiken.
D
Woorden die bij elk vak worden gebruikt.

Slide 35 - Quizvraag

Wat betekent het schooltaalwoord: beweren?
A
bij elkaar doen
B
verdelen
C
zeggen dat iets zo is
D
overgaan

Slide 36 - Quizvraag

Hanneke was blij met de feedback die ze kreeg na haar
presentatie.
A
feedback = commentaar
B
feedback = cijfer
C
feedback = resultaat
D
feedback = applaus

Slide 37 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een schooltaalwoord?
A
boterham
B
moeilijk
C
netjes
D
selecteren

Slide 38 - Quizvraag

Tot morgen!

Slide 39 - Tekstslide