herhaling feESTTENTEN / vervoegen werkwoorden

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

feESTTENTEN...
Hoe zat het ook al weer?
We starten met een klein toetsje, om te kijken of we de regels waarmee we zwakke werkwoorden in het Duits vervoegen, hebben onthouden en kunnen toepassen.

Slide 2 - Tekstslide

Ich (wohnen) in Oldenzaal.
A
wohnen
B
wohne
C
wohnst
D
wohnt

Slide 3 - Quizvraag

Wir (spielen) gerne im Garten.
A
spiele
B
spielst
C
spielt
D
spielen

Slide 4 - Quizvraag

Ihr (kaufen) am liebsten Schokolade, oder?
A
kaufe
B
kaufst
C
kauft
D
kaufen

Slide 5 - Quizvraag

Er (zahlen) die Rechnung.
A
zahle
B
zahlst
C
zahlt
D
zahlen

Slide 6 - Quizvraag

(fe)-E-ST-T-EN-T-EN regel
stap 1: Eerst de stam van het werkwoord bepalen (-en)
wohnen --> -en = wohn
stap 2: kijk naar het persoonlijk voornaamwoord in de zin:
ich, du, er, sie, es, wir, ihr, sie, Sie
stap 3: bepaal welke letters er nog achter de stam van het werkwoord moeten. 
ich- e   du- st   er/sie/es-t   wir- en   ihr-t   sie/Sie- en

Slide 7 - Tekstslide

Welke vorm van het werkwoord hoort bij het persoonlijk voornaamwoord?
ich
du
er / sie / es
wir
ihr
sie / Sie
wohne
wohnen
wohnen
wohnst
wohnt
wohnt

Slide 8 - Sleepvraag

Er (lieben) die Frau.
A
liebe
B
liebst
C
liebt
D
lieben

Slide 9 - Quizvraag

Wir (machen) die Hausaufgaben.
A
mache
B
machen
C
macht
D
machenen

Slide 10 - Quizvraag

Wann besuch_____ ihr den Zoo?

Slide 11 - Open vraag

Du kauf_____ einen Fisch.

Slide 12 - Open vraag

Eindigt de stam op een -d of een -t (reden/red, antworten/antwort) dan komt er een extra -e vóór de uitgang
A
bij ich en du
B
bij wir, ihr en sie/Sie
C
bij du, er/sie/es en ihr
D
alleen bij du

Slide 13 - Quizvraag

Eva (sitzen) in der Klasse neben Frank.

Slide 14 - Open vraag

Er (melden) sich bei der Polizei.

Slide 15 - Open vraag

Johan (antworten)..... auf die Frage?
Met welk persoonlijk voornaamwoord komt Johan overeen (dus welke vorm moet je hier opschrijven)?

Slide 16 - Open vraag

Du (reden) am liebsten über Fußball

Slide 17 - Open vraag

Slide 18 - Tekstslide