3.4 - Faseovergangen

3.4 - Faseovergangen
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

3.4 - Faseovergangen

Slide 1 - Tekstslide

Noem een voorbeeld van een faseovergang

Slide 2 - Open vraag

Stoffen komen voor in drie fases
vast                          vloeibaar                         gas?

Slide 3 - Tekstslide

Aantekening ''faseovergang''

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Fase hangt af van temperatuur

Slide 6 - Tekstslide

Smeltpunt en kookpunt
  • Onder het smeltpunt =
    vaste fase
  • Tussen smelt- en kookpunt = vloeibare fase
  • Boven het kookpunt = gasvormige fase


Slide 7 - Tekstslide

Wat is het smeltpunt
A
Stof gaat van vast naar een gas
B
Stof gaat van vloeistof naar gas
C
Stof gaat van vloeistof naar vast
D
Stof gaat van vast naar vloeistof

Slide 8 - Quizvraag

Door welke faseovergang ontstaat mist?
A
Rijpen
B
Sublimeren
C
Verdampen
D
Condenseren

Slide 9 - Quizvraag

Hoe noem je de faseovergang bij deze situatie: Bij koud weer komen nevelwolkjes uit je mond
A
Stollen
B
Rijpen
C
Condenseren
D
Verdampen

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen koken en dampen
A
Verdampen gebeurt alleen bij de bovenste laag van de vloeistof en bij koken door de hele vloeistof
B
Verdampen gebeurt bij de hele stof terwijl koken alleen effect heeft op de bovenste laag

Slide 11 - Quizvraag

Welke faseovergang
zie je in het plaatje?
A
Verdampen
B
Condenseren
C
Smelten
D
Stollen

Slide 12 - Quizvraag

Welke faseovergang zie
je op de afbeelding?
A
Verdampen
B
Smelten
C
Condenseren
D
Rijpen

Slide 13 - Quizvraag

Om welke fase overgang gaat het bij het verdwijnen van mist
A
smelten
B
verdampen
C
sublimeren
D
stollen

Slide 14 - Quizvraag

Sleep de faseovergang naar het juiste nummer in de afbeelding
condenseren
sublimeren
smelten
stollen
rijpen
verdampen

Slide 15 - Sleepvraag

Ga nu zelf aan de slag
Wat? Maak opdracht 51 t/m 54
Hoe? Maak het individueel. Bij vragen mag je eventueel overleggen met je buurman/buurvrouw. Doe dit zachtjes
Hoe lang? 15/20 min
Klaar? Je krijgt een blokje. Bereken hiervan de massa

Slide 16 - Tekstslide