Gezonde dieren - 4.1 t/m 4.4

Vandaag
  • Vragen maken en laten controleren
  • Praktijkopdrachten maken en laten controleren
Vandaag
  • Boek "Gezonde dieren"
Hoofdstuk - Omgaan met dieren
  • 4.1 Dierenwelzijn en de vijf vrijheden
  • 4.2 Dieren op de juiste manier benaderen, vangen en hanteren  
  • 4.3 Kenmerken en gebruiksdoelen
  • 4.4 Exterieur-onderdelen
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
GroenMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 28 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Vandaag
  • Vragen maken en laten controleren
  • Praktijkopdrachten maken en laten controleren
Vandaag
  • Boek "Gezonde dieren"
Hoofdstuk - Omgaan met dieren
  • 4.1 Dierenwelzijn en de vijf vrijheden
  • 4.2 Dieren op de juiste manier benaderen, vangen en hanteren  
  • 4.3 Kenmerken en gebruiksdoelen
  • 4.4 Exterieur-onderdelen

Slide 1 - Tekstslide

1 Voedingsbehoefte en voersamenstelling
1.1 Vleeseters, alleseters en planteneters

Les1 
4 Omgaan met dieren
4.1 Dierenwelzijn en de vijf vrijheden 

Les 20
Gezonde dieren

Slide 2 - Tekstslide

Inleiding
Dierenwelzijn gaat over de kwaliteit van het leven voor een dier. Een goed welzijn betekent voor een dier dat zijn natuurlijke behoeften vervuld worden. Gedrag en gezondheid laten zien hoe het met het welzijn van een dier is gesteld. Goede huisvesting en voeding zijn daarbij basisvoorwaarden. Je hebt kennis over het leven van een dier nodig om te weten wat het dier nodig heeft en hoe het functioneert. Alleen dan herken je signalen van ‘onwelzijn’ of juist van positief welzijn. De vijf vrijheden van dieren helpen de maatschappij en jou om het dierenwelzijn te waarborgen. 

Slide 3 - Tekstslide

De vijf vrijheden van dieren
De vijf vrijheden van dieren zijn vastgelegd in het 'Besluit houders van dieren'. 
De vijf vrijheden van dieren zijn:
  • Vrij van honger, dorst en ondervoeding
  • Vrij van lichamelijk en klimatologisch ongemak
  • Vrij van pijn, verwondingen en ziekten 
  • Vrij van angst en chronische stress 
  • Vrij om het natuurlijke, soorteigen gedrag uit te oefenen



Slide 4 - Tekstslide

De vijf vrijheden en verschillende gebruiksdoelen
Mensen gaan op verschillende manieren met dieren om. Het dier heeft in verschillende situaties ook steeds een andere rol. Dat heeft gevolgen voor het welzijn van het dier. 
Een konijn kan bijvoorbeeld in de volgende rollen voorkomen: 
  • huisdier
  • recreatiedier
  • voedseldier / productiedier
  • proefdier
  • wild dier




Slide 5 - Tekstslide

  • Als huisdier krijgt het konijn veel extra aandacht, omdat de mens een sterke emotionele band heeft met het dier. 
  • Een konijn als proefdier is belangrijk voor gezondheidsonderzoeken. De emotionele band is hier veel minder en het konijn zal dus minder aandacht krijgen. 
  • Het 'Besluit houders van dieren' is gebaseerd op de vijf vrijheden van dieren, maar die zijn nog niet in elke situatie even goed te handhaven. 

Slide 6 - Tekstslide

1 Voedingsbehoefte en voersamenstelling
1.1 Vleeseters, alleseters en planteneters

Les1 
4 Omgaan met dieren 
4.2 Dieren op de juiste manier benaderen, vangen en hanteren 

Les 21
Gezonde dieren

Slide 7 - Tekstslide

Inleiding
  • Honden en katten komen vaak naar je toe als je ze roept. Je kunt ze dan meestal zonder problemen oppakken. Knaagdieren, vogels, reptielen en slangen vinden het minder leuk als je ze optilt. Als je dieren vastpakt, wil je ze geen pijn doen. Maar je wilt ook niet dat ze jou pijn doen. Wat is dan de juiste manier? 

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Gezelschapsdieren hanteren
handteren houd je altijd rekening met het welzijn van het dier
  • geen pijn te doen
  • denk je aan je eigen veiligheid
  • zorg dat het dier je niet kan krabben, bijten of pikken. 
  • Een muis is een vluchtdier. Als je hem wilt pakken, ziet hij je als roofdier en zal hij vluchten. Laat de muis daarom uit zichzelf op je hand lopen. 
  • Een hamster is een nachtdier en slaapt overdag. Maak een hamster daarom voorzichtig wakker voordat je hem oppakt. 


Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Gezelschapsdieren fixeren
Veel dieren willen niet opgepakt of vastgepakt worden. Een voorbeeld daarvan is een papegaai. 
  • Zo’n dier moet je fixeren. 
  • Je zorgt ervoor dat het dier zichzelf en jou niet kan verwonden.
  • Een muis moet je zo fixeren dat hij je niet kan bijten. 
  • Een kat moet je zo fixeren dat hij je niet kan krabben of bijten. 

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Landbouwhuisdieren hanteren en fixeren
Landbouwhuisdieren zijn vaak groot en zwaar. 
  • Als je ze wilt verplaatsen, doe je dat door ze op te drijven of te lokken met voer. 
  • Als je een dier uit de groep wilt halen, kun je een halster gebruiken. Hiermee kun je het dier uit de groep leiden.
  • fixeren van schaap gaat scheren.  Daarvoor zet je het dier op zijn kont.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

1 Voedingsbehoefte en voersamenstelling
1.1 Vleeseters, alleseters en planteneters

Les1 
4 Omgaan met dieren
4.3 Kenmerken en gebruiksdoelen   

Les 22
Gezonde dieren

Slide 16 - Tekstslide

Uiterlijke kenmerken
  • Van raszuivere dieren zijn de uiterlijke kenmerken opgenomen in een rassenstandaard. 
  • Daarnaast moet je natuurlijk ook individuele kenmerken van een dier herkennen en benoemen. 
  • Niet elk dier is namelijk hetzelfde. Denk maar eens aan: (brand)wondjes, littekens, kruintjes, maanogen en het tatoeagenummer of oormerk. 


Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Gebruiksdoelen en gebruikseisen
  • verschillende doelen b.v. voor wol, vlees, gezelschap, bewaking 
  • Sommige hebben meer gebruiksmogelijkheden. 
  • een springpaard andere eigenschappen dressuurpaard. 
  • Voor rasdieren en productiedieren zijn deze eisen opgenomen in de rassenstandaard. 
  • Voor gezelschapsdieren kun je de eisen meestal vinden via de vereniging van het dier. 

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Relatie tussen gebruiksdoel en uiterlijke kenmerken
  • Bij productiedieren kun je meestal aan het uiterlijk zien wat het dier produceert. vleeskoe, versus melkkoe. 
  • Bij gezelschapsdieren die gefokt worden voor een bepaald doel, is het uiterlijk kenmerkend voor dat doel. Denk maar aan een speur- of vechthond van de politie. 
  • Die moet groot en sterk zijn. Bij een schoothondje is dat precies andersom. En springpaarden hebben ook een heel andere bouw dan dressuurpaarden. 

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

1 Voedingsbehoefte en voersamenstelling
1.1 Vleeseters, alleseters en planteneters

Les1 
4 Omgaan met dieren  
4.4Exterieur-onderdelen 

Les 23
Gezonde dieren

Slide 23 - Tekstslide

Orientatie
beoordelen exterieur (de buitenkant van het dier) 
  • kijk je naar de functionele kenmerken 
  • belangrijk vd levensduur en een goede productie. 
  • Zo is de bekkenstructuur belangrijk bij de geboorte van een kalf. Een hazewindhond moet zeer goed gevormde poten hebben. 
  • En bij melkkoeien zijn de uiers erg belangrijk. 

Slide 24 - Tekstslide

  • bij een keuring gaat, worden alle onderdelen aan de buitenkant van het dier goed bekeken. 
  • Er is ook altijd extra aandacht voor de functionele kenmerken van het dier. 
  • De keurmeester vormt uiteindelijk een oordeel over het exterieur. Als je dieren verzorgt, moet je daarom ook iets kunnen vertellen over het exterieur van de dieren. 
  • Het is ook handig als je de verschillende onderdelen van de dieren kent. Als je bijvoorbeeld een paard of pony moet meten, dan meet je de schofthoogte. Je moet dan wel weten waar de schoft zit. 

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Lichaamsonderdelen
  • Behalve de namen, moet je ook de functies van de verschillende lichaamsonderdelen van dieren kennen. Dit is belangrijk om bijvoorbeeld aan specialisten, zoals een dierenarts, uit te leggen aan welk onderdeel een dier iets mankeert.

Slide 27 - Tekstslide

Opdrachten
  • Vragen maken en laten controleren
  • Praktijkopdrachten maken en laten controleren

Slide 28 - Tekstslide