zinsontleding 20 21

Nederlands
Grammatica 
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Grammatica 

Slide 1 - Tekstslide

terugblik
...je kunt de persoonsvorm vinden in een zin.
...je kunt zinnen in zinsdelen verdelen.
... je kunt het werkwoordelijk gezegde benoemen.
...je kunt het onderwerp benoemen.
...je kunt het lijdend voorwerp benoemen.
...je kunt het meewerkend voorwerp benoemen.

Slide 2 - Tekstslide

vooruitblik
Vandaag ga je zinsontleding herhalen.

Slide 3 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak de vragen op slide 6 t/m 32

Slide 4 - Tekstslide

Verdeel de zin in zinsdelen.

1. Mijn moeder bakt aardappelen.

Slide 5 - Open vraag

Verdeel de zin in zinsdelen.
2. In de tuin groeien prachtige bomen en struiken.

Slide 6 - Open vraag

Verdeel de zin in zinsdelen.

3. Zij kijken elke avond naar de televisie.

Slide 7 - Open vraag

Verdeel de zin in zinsdelen.

4. Tijdens de vakantie ben ik gelukkig.

Slide 8 - Open vraag

Verdeel de zin in zinsdelen.

5. Het vak Nederlands vind ik gemakkelijk.

Slide 9 - Open vraag

Verdeel de zin in zinsdelen.

6. De parkeerplaats is achter de school.

Slide 10 - Open vraag

Verdeel de zin in zinsdelen.

7. Hij keurt het plan af.

Slide 11 - Open vraag

Verdeel de zin in zinsdelen.

8. Zij werkt hard in de vakantie.

Slide 12 - Open vraag

Verdeel de zin in zinsdelen.

9. Op dat kruispunt gebeuren vaak ongelukken.

Slide 13 - Open vraag

Verdeel de zin in zinsdelen.

10. Op postzegels staat niet altijd een beeltenis.

Slide 14 - Open vraag

Schrijf van de volgende zinnen het werkwoordelijk gezegde (wwg), het onderwerp (ond), het lijdend voorwerp (lv), het meewerkend voorwerp (mv). Als een zinsdeel niet in de zin voorkomt, zet je een streepje.

Van sommige Nederlandse dialecten zijn boeken met speciale spellingsregels
verschenen.

Slide 15 - Open vraag

Schrijf van de volgende zinnen het werkwoordelijk gezegde (wwg), het onderwerp (ond), het lijdend voorwerp (lv), het meewerkend voorwerp (mv). Als een zinsdeel niet in de zin voorkomt, zet je een streepje.

Met aantrekkelijke advertenties proberen webwinkels de surfers op het internet hun
producten te verkopen.

Slide 16 - Open vraag

Schrijf van de volgende zinnen het werkwoordelijk gezegde (wwg), het onderwerp (ond), het lijdend voorwerp (lv), het meewerkend voorwerp (mv). Als een zinsdeel niet in de zin voorkomt, zet je een streepje.

Volgens de berichtgeving op de website van de hulpdienst heeft een weggebruiker de
toegestane snelheid met zestig kilometer per uur overschreden.

Slide 17 - Open vraag

Schrijf van de volgende zinnen het werkwoordelijk gezegde (wwg), het onderwerp (ond), het lijdend voorwerp (lv), het meewerkend voorwerp (mv). Als een zinsdeel niet in de zin voorkomt, zet je een streepje.

Welke plaat s heeft de debatclub van onze school uiteindelijk bereikt?

Slide 18 - Open vraag

Schrijf van de volgende zinnen het werkwoordelijk gezegde (wwg), het onderwerp (ond), het lijdend voorwerp (lv), het meewerkend voorwerp (mv). Als een zinsdeel niet in de zin voorkomt, zet je een streepje.

Voor het zoeken naar overlevenden zetten hulporganisaties na aardbevingen steeds
vaker speciaal opgeleide reddingshonden in.

Slide 19 - Open vraag

Schrijf van de volgende zinnen het werkwoordelijk gezegde (wwg), het onderwerp (ond), het lijdend voorwerp (lv), het meewerkend voorwerp (mv). Als een zinsdeel niet in de zin voorkomt, zet je een streepje.

Gisteravond bood een bekende zangeres een van de deelnemers van de talentenshow
haar opnamestudio aan voor de opname van een cd.

Slide 20 - Open vraag

Voor de volgende slides
Benoem het zinsdeel tussen de haakjes.
Als het geen onderwerp, lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp is vul je bijwoordelijke bepaling in.

Slide 21 - Tekstslide

Benoem het zinsdeel tussen de haakjes.
Veel lezers stellen de redactieleden van een tijdschrift allerlei vragen.

(de redactieleden van een tijdschrift)
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 22 - Quizvraag

Benoem het zinsdeel tussen de haakjes.
Vaak willen ze uitleg over een verschijnsel ontvangen.
(over een verschijnsel)

A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 23 - Quizvraag

Benoem het zinsdeel tussen de haakjes.
Het gepubliceerde antwoord is voor alle lezers van het blad bedoeld.
(voor alle lezers van het blad)
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 24 - Quizvraag

Benoem het zinsdeel tussen de haakjes.
Op deze manier kan iedereen iets over allerlei soorten onderwerpen leren.
(iets)
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 25 - Quizvraag

Benoem het zinsdeel tussen de haakjes.
Voor de redactie is het vinden van een antwoord soms een lastige klus.
(het vinden van een antwoord)
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 26 - Quizvraag

Benoem het zinsdeel tussen de haakjes.
Op sommige vragen weten ze niet direct een antwoord.
(Op sommige vragen)
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 27 - Quizvraag

Benoem het zinsdeel tussen de haakjes.
Daarom schrijven ze wetenschappers brieven waarin ze verzoeken de vraag te
beantwoorden.
(wetenschappers)

A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 28 - Quizvraag

Benoem het zinsdeel tussen de haakjes.
Soms vraag ik me af hoe lezers sommige vragen durven te stellen.
(lezers)

A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 29 - Quizvraag

Benoem het zinsdeel tussen de haakjes.
Voor het komende nummer zullen twee extra pagina's met vragen en antwoorden
worden gereserveerd.
(Voor het komende nummer)

A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 30 - Quizvraag

Benoem het zinsdeel tussen de haakjes.
Omdat ik deze rubriek zo ontzettend leuk vind,is dat voor mij de reden het nummer
zeker te kopen.
(voor mij)

A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 31 - Quizvraag