6.2 Het botsende deeltjes model

• Scheikunde
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4

6.2 Het botsende deeltjes model

wat gaan we doen vandaag?

- Het botsende deeltjes model behandelen (beginnen met 5.2, later 5.1) 

- kijken waar een reactie van afhankelijk is. 

Aan het einde van de les kun je

- Een reactie uitleggen aan de hand van het botsende deeltjes model 

- de 5 factoren opnoemen waar een reactie van afhankelijk is. 

En uitleggen hoe deze een reactiesnelheid beïnvloeden

Wanneer is er sprake van een reactie?

Wanneer is er sprake van een reactie?

Als de beginstoffen verdwijnen en er nieuwe reactieproducten ontstaan

Faseovergang is GEEN reactie

Wat zien we hier gebeuren in dit plaatje van een reactie:

Wat zien we hier gebeuren in dit plaatje van een reactie:

De deeltjes botsen 

Botsende deeltjes betekent niet dat er meteen een reactie plaats vindt. 

Botsende deeltjes betekent niet dat er meteen een reactie plaats vindt. 

Je hebt een EFFECTIEVE botsing nodig 

Het woord effectief moet er ook ECHT bij

= het botsende deeltjes model

Snelheid waarmee deeltjes botsen afhankelijk van 5 factoren

1. Concentratie 

Snelheid waarmee deeltjes botsen afhankelijk van 5 factoren

1. Concentratie = Hoe hoger de concentratie = hoe meer deeltjes = hoe groter de kans op effectieve botsingen (EB)

Snelheid waarmee deeltjes botsen afhankelijk van 5 factoren

1. Concentratie = Hoe hoger de concentratie = hoe meer deeltjes = hoe groter de kans op effectieve botsingen (EB)

2. Verdelingsgraad (hoe fijn een stof verdeeld is)

Snelheid waarmee deeltjes botsen afhankelijk van 5 factoren

1. Concentratie = Hoe hoger de concentratie = hoe meer deeltjes = hoe groter de kans op effectieve botsingen (EB)

2. Verdelingsgraad (hoe fijn een stof verdeeld is) = hoe fijner/kleiner = meer contactoppervlakte = grotere kans op EB

Snelheid waarmee deeltjes botsen afhankelijk van 5 factoren

1. Concentratie = Hoe hoger de concentratie = hoe meer deeltjes = hoe groter de kans op effectieve botsingen (EB)

2. Verdelingsgraad (hoe fijn een stof verdeeld is) = hoe fijner/kleiner = meer contactoppervlakte = grotere kans op EB

3. Temperatuur

Snelheid waarmee deeltjes botsen afhankelijk van 5 factoren

1. Concentratie = Hoe hoger de concentratie = hoe meer deeltjes = hoe groter de kans op effectieve botsingen (EB)

2. Verdelingsgraad (hoe fijn een stof verdeeld is) = hoe fijner/kleiner = meer contactoppervlakte = grotere kans op EB

3. Temperatuur = Hogere temp = deeltjes bewegen sneller = grotere kans op EB

Snelheid waarmee deeltjes botsen afhankelijk van 5 factoren

1. Concentratie = Hoe hoger de concentratie = hoe meer deeltjes = hoe groter de kans op effectieve botsingen (EB)

2. Verdelingsgraad (hoe fijn een stof verdeeld is) = hoe fijner/kleiner = meer contactoppervlakte = grotere kans op EB

3. Temperatuur = Hogere temp = deeltjes bewegen sneller = grotere kans op EB

4. soort stof

Snelheid waarmee deeltjes botsen afhankelijk van 5 factoren

1. Concentratie = Hoe hoger de concentratie = hoe meer deeltjes = hoe groter de kans op effectieve botsingen (EB)

2. Verdelingsgraad (hoe fijn een stof verdeeld is) = hoe fijner/kleiner = meer contactoppervlakte = grotere kans op EB

3. Temperatuur = Hogere temp = deeltjes bewegen sneller = grotere kans op EB

4. soort stof = sommige stoffen reageren sneller dan andere

Snelheid waarmee deeltjes botsen afhankelijk van 5 factoren

1. Concentratie = Hoe hoger de concentratie = hoe meer deeltjes = hoe groter de kans op effectieve botsingen (EB)

2. Verdelingsgraad (hoe fijn een stof verdeeld is) = hoe fijner/kleiner = meer contactoppervlakte = grotere kans op EB

3. Temperatuur = Hogere temp = deeltjes bewegen sneller = grotere kans op EB

4. soort stof = sommige stoffen reageren sneller dan andere

5. katalysator 

Snelheid waarmee deeltjes botsen afhankelijk van 5 factoren

1. Concentratie = Hoe hoger de concentratie = hoe meer deeltjes = hoe groter de kans op effectieve botsingen (EB)

2. Verdelingsgraad (hoe fijn een stof verdeeld is) = hoe fijner/kleiner = meer contactoppervlakte = grotere kans op EB

3. Temperatuur = Hogere temp = deeltjes bewegen sneller = grotere kans op EB

4. soort stof = sommige stoffen reageren sneller dan andere

5. katalysator = versnelt een reactie = wordt gebruikt maar niet VERbruikt = staat niet in de R.V

simulatie 

https://www.edumedia-sciences.com/nl/media/564-reactiesnelheid

Welke reactie is het snelste (kies steeds tussen de twee en leg uit waarom)

A: een suiker klontje laten reageren met water

B: een schep suiker laten reageren met water

A: 0,5 M zoutzuur met 1,0 M natronloog laten reageren

B: 0,75 M zoutzuur met 1,0 M natronloog laten reageren 

A: De vorming van ammoniak bij 30 graden celsius

B: De vorming van ammoniak bij 80 graden celsius

Welke reactie geeft meer product na een oneindige hoeveelheid tijd

A: De vorming van ammoniak bij 30 graden celsius er wordt hierbij 3,0 mol waterstof en 5,0 mol stikstof gebruikt. 

B: De vorming van ammoniak bij 80 graden celsius er wordt hierbij 3,0 mol waterstof en 5,0 mol stikstof gebruikt. 

strikvraag :) beide reacties maken evenveel product

A: De vorming van ammoniak bij 30 graden celsius er wordt hierbij 3,0 mol waterstof en 5,0 mol stikstof gebruikt.

B: De vorming van ammoniak bij 80 graden celsius er wordt hierbij 3,0 mol waterstof en 5,0 mol stikstof gebruikt. 

Sneller betekent niet meer eindproduct bij dezelfde hoeveelheden beginstoffen!

Weektaak

- Maken opdracht 13 t/m 15, 17 en 18 uit het boek (blz 146&147) of in de online omgeving.