26/8 H1 ws vergelijking les 2

Beeldspraak - vergelijking
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Beeldspraak - vergelijking

Slide 1 - Tekstslide

Planning

  • Instructie/quiz
  • Werken 
  • Afsluiten

Slide 2 - Tekstslide

Schrijf drie dingen op die je van
de vorige les hebt onthouden.

Slide 3 - Woordweb

Leerdoelen
Aan het einde van deze les:
  • weet je wat figuurlijk taalgebruik is
  • weet je wat beeldspraak is
  • weet je wat een vergelijking is
  • kan je een vergelijking herkennen en gebruiken in een tekst

Slide 4 - Tekstslide

Werk voor de deze les + huiswerk: Alvast aan het werk? 
  • je begrijpt de lesstof/theorie voldoende (je kunt het groene theorieblok uit je boek gebruiken als ondersteuning) 
  • je werkt in stilte en je mag niet praten of overleggen en geen vragen stellen
  • je bent echt aan het werk!
Klaar = in stilte lezen of werken aan een ander vak

Blz. 24/27, opdracht 1 en 6
+ nakijken en verbeteren met een andere kleur!
Wat na de les van morgen niet af is = huiswerk voor maandag
Stel de volgende les vragen over fouten die je niet begreep!

Slide 5 - Tekstslide

Beeldspraak
Een vergelijking is een vorm van beeldspraak. 
Je gebruikt het beeld om een mens, dier of ding te verduidelijken, om het meer kracht te geven.

Beeldspraak is altijd figuurlijk bedoeld.

Slide 6 - Tekstslide

Helaas kwam er geen kip naar de gratis tennisles


LETTERLIJK

Er kwamen geen kippen naar de gratis tennisles



Helaas kwam er geen kip naar de gratis tennisles


FIGUURLIJK

Er kwam helemaal niemand naar de gratis tennisles

Slide 7 - Tekstslide

Vergelijking

Beeld en werkelijkheid
           
Hij is zo rood als een tomaat.




Slide 8 - Tekstslide

Beeldspraak (figuurlijk taalgebruik): de vergelijking!
Bij een vergelijking gebruik je een beeld om eigenschappen van iets of iemand (het object) te benadrukken. 
Beeld en object staan naast elkaar.

Hoe groot een hond (object) is, bijvoorbeeld, 
kun je aangeven door hem te vergelijken 
met een kalf (beeld).

Slide 9 - Tekstslide

Vergelijking-met-als
"Hij is zo trotst als een pauw."
"Als een een haas ging hij er vandoor."
"Ik heb je lief zoals je soms gelijk een gouden zomerdag bent." 
 (dichtregel uit het gedicht Ja van dichter K.Schippers)
  • Het object en beeld worden beide benoemd.
  • Het object en beeld kunnen beide als eerste genoemd worden.
  • Het object en beeld worden aan elkaar verbonden.
  • Die verbinding wordt gedaan met worden als:  als, zoals, gelijk, zo … als, lijkt wel, is net, een … van een …. 

Slide 10 - Tekstslide

Vergelijking-zonder-als
"Ik voel me een kind in een snoepwinkel."
" Zij heeft een hart van goud."
- Het object  en beeld worden beide genoemd 
- Het object en beeld worden niet met een woord aan elkaar verrbonden -- > er is dus geen verbindingswoord.

Slide 11 - Tekstslide

Vergelijking met van
Bij een vergelijking met van wordt het woordje 'van' gebruikt om het beeld met het object te verbinden:

Wat een kast    van    een huis!
         (beeld)                    (object)
Bij deze vorm van vergelijkingen staat het beeld vóór het object.

Slide 12 - Tekstslide

Vergelijking met een kww
Bij deze soort vergelijking wordt het object door middel van een koppelwerkwoord (kww) aan het beeld verbonden:

Jouw kamer         is               een zwijnenstal!
(object)              (kww                 (beeld)

kww: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen

Slide 13 - Tekstslide

Voorbeelden van vergelijkingen:   
  • Die man lijkt wel een beer!
  • Lachen als een boer die kiespijn heeft. 
  • Hij ging er als een haas vandoor. 
  • Je kamer lijkt wel een slagveld.   
  • Wat een schat van een kind hebben jullie toch!  
  • De zon schijnt alsof we in Frankrijk op vakantie zijn.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

De conciërge trekt aan de bel.

Wat is de letterlijke betekenis?

Slide 16 - Open vraag

De conciërge trekt aan de bel.

Bij welk woord zoek je in het woordenboek naar
de figuurlijke betekenis?

Slide 17 - Open vraag

'De conciërge trekt aan de bel.'

Wat wordt er met deze zin bedoeld?

Slide 18 - Open vraag

Jij bent mijn rots in de branding.
A
object=Jij
B
beeld=rots in de branding
C
object=rots in de branding
D
beeld=Jij

Slide 19 - Quizvraag


Met het verkeerde been uit bed stappen.
A
uit je hoofd weten
B
in een slechte bui zijn
C
is het gedaan, is het zover gekomen
D
maken van niets een groot probleem

Slide 20 - Quizvraag


Van een mug een olifant maken.
A
iemand respecteren hoe hij is
B
doen alsof je van niets weet
C
is het gedaan, is het zover gekomen
D
maken van niets een groot probleem

Slide 21 - Quizvraag

Werk voor deze les en de volgende les + huiswerk voor maandag

Blz. 24/27, opdracht 1 t/m 6
+ nakijken en verbeteren met een andere kleur!

Wat na de les van morgen niet af is = huiswerk voor  maandag
Stel de volgende les vragen over fouten die je niet begreep!
timer
15:00

Slide 22 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het einde van deze les:
  • weet je wat figuurlijk taalgebruik is
  • weet je wat beeldspraak is
  • weet je wat een vergelijking is
  • kan je een vergelijking herkennen en gebruiken in een tekst

Slide 23 - Tekstslide

Ik weet wat beeldspraak is.
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Poll

Ik weet wat er bedoeld wordt met een vergelijking en ik kan
een vergelijking herkennen en gebruiken in een tekst.
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter?

Slide 26 - Open vraag

Feedback
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders willen zien?

Slide 27 - Open vraag