3 vwo genres stijlfiguren

Deze les
Absenten
Vraag van de dag
Fictie blok 2
- Genres
Huiswerk
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsSecondary EducationAge 12

In deze les zitten 27 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Deze les
Absenten
Vraag van de dag
Fictie blok 2
- Genres
Huiswerk

Slide 1 - Tekstslide

absenten

Slide 2 - Tekstslide

haberdoedas
klusje (ga staan)
draai om de oren (ga op de tafel zitten)
gerecht gemaakt uit kliekjes (steek je hand op)

Slide 3 - Tekstslide

iemand een draai om de oren geven

Slide 4 - Tekstslide

genres
Veel boeken kunnen ingedeeld worden in meerdere genres.
Indelen in genres kan je helpen met het ontwikkelen van een leesvoorkeur. Een genreaanduiding zegt lang niet alles over de inhoud van het verhaal. 

Slide 5 - Tekstslide

Thriller
Is realistisch, kan dus in principe echt gebeuren. De hoofdpersoon, of iemand die belangrijk is voor de hoofdpersoon is in gevaar. 

Slide 6 - Tekstslide

Fantasy
Alles draait om fantasiewezens in een fantasiewereld. Weinig realistische elementen, hoewel deze er wel kunnen zijn.

Slide 7 - Tekstslide

Dystopie
Er is een wereld die door een ramp, oorlog of dictatuur bijna niet meer leefbaar is. Andere voorbeelden:....

Slide 8 - Tekstslide

Ontwikkelingsroman
Het gaat om het volwassen worden van de hoofdpersoon

Slide 9 - Tekstslide

psychologische roman


Het gaat in deze boeken vooral om het gevoelsleven van de hoofdpersoon. 

Slide 10 - Tekstslide

huiswerk
Opdracht 1 en 3.1

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Deze les
Absenten
Vraag van de dag
bespreken huiswerk
theorie fictie blok 2:
- beoordelen
- kenmerken poëzie
- stijlfiguren

Slide 13 - Tekstslide

Hellebaard
Rode baard (ga staan)
Bijl met lange steel (steek je hand op)
Vissoort (ga op je tafel zitten)

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

nakijken huiswerk
opdracht 1 en 3.1

Slide 16 - Tekstslide

theorie
beoordelingswoorden zelfstudie!

Slide 17 - Tekstslide

Kenmerken poëzie
Gedichten zijn opgebouwd uit versregels. Versregels komen niet altijd overeen met zinnen. Een zin in een gedicht kan korter of langer zijn dan een versregel. 

Veel moderne gedichten hebben geen of weinig interpunctie.

Slide 18 - Tekstslide

Al wat is, dat was er al,
zo ook wat komen gaat.
Tijd is een stukje eeuwigheid
het is niet vroeg of laat.

Slide 19 - Tekstslide

Enjambement
Soms wordt een versregel afgebroken op een plaats in de zin waar normaal gesproken geen pauze valt. Al lezende merk je pas dat de zin doorloopt in de volgende versregel. 
de bloemen, witte en gele als room en rood'
als kindernagels en getreepte, lood-
blauw als een avondlucht bij windgetij. (Herman Gorter)

Slide 20 - Tekstslide

strofe
Wat in een songtekst een couplet is.

distichon: een strofe van twee versregels;

terzet: een strofe van drie versregels;

kwatrijn: een strofe van vier versregels.

Slide 21 - Tekstslide

stijlfiguren
Herhaling: woorden of zinnen worden herhaald of hetzelfde wordt meerdere keren gezegd, maar telkens net iets anders.

Opsomming: er wordt een aantal dingen op een rij gezet of na elkaar opgenoemd.
Tegenstelling: dingen worden tegenover elkaar gezet, waardoor de verschillen opvallen.
Paradox: schijnbare tegenstelling; wat elkaar lijkt tegen te spreken, wordt toch met elkaar verbonden.
Eufemisme: een al te duidelijke omschrijving wordt vervangen door een verzachtende, meer verhullende omschrijving, die niet spottend bedoeld is.



Slide 22 - Tekstslide

stijlfiguren
Hyperbool: overdrijving, iets wordt erger of groter gemaakt dan het in werkelijkheid is.

Understatement: het tegengestelde van overdrijving, iets wordt afgezwakt terwijl het in werkelijkheid veel erger of groter is. Dit heeft een spottend effect.
Ironie: iets wordt beschreven op een licht spottende, niet kwetsend bedoelde manier. Vaak wordt het tegengestelde gezegd van wat er bedoeld wordt.
Sarcasme: harde, bijtende spot die veel verder gaat dan ironie.
Pleonasme: in een extra woord nog eens zeggen wat al in een woord besloten ligt. Vaak is dit een stijlfout, maar het kan ook bewust gebruikt worden om nadruk te leggen.
Tautologie: iets dubbel zeggen, met twee woorden naast elkaar die hetzelfde betekenen.
Retorische vraag: een vraag waarop de lezer geen antwoord hoeft te geven, maar waardoor hij wel aan het denken wordt gezet. Eigenlijk een mededeling in de vorm van een vraag.





Slide 23 - Tekstslide

Pleonasme
De witte sneeuw.
De natte regen.




Slide 24 - Tekstslide

Tautologie
Vast en zeker!

Nevernooitniet!

Slide 25 - Tekstslide

hyperbool parabool
Hyperbool overdrijving Een eeuwigheid gaat voorbij
Parabool afzwakking In de bibliotheek staan iets meer boeken dan bij mij thuis.

Het verschil tussen parabool en eufemisme

Het hoofddoel van een eufemisme is afzwakken, van een parabool niet

Slide 26 - Tekstslide

Huiswerk
Opdracht 4, 5

Slide 27 - Tekstslide