V5 - chapitre 5

VWO 5 Chapitre 5


vendredi, le 23 mai 2025
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

VWO 5 Chapitre 5


vendredi, le 23 mai 2025

Slide 1 - Tekstslide

Qu'est-ce qu'on va faire? 
  • Vocabulaire A
  • Grammaire A : Répéter le passé composé et l'imparfait 
  • Corriger ex. 10-19
  • Les devoirs:
  • Faire: ex. 20, 22, 23
  • Apprendre: vocabulaire B
  • Lire: t/m chapitre 6 Le petit prince!

Slide 2 - Tekstslide

Chapitre 5, vocabulaire A
Interrogation

Slide 3 - Tekstslide

Wat betekent
"doucement"?
A
voorzichtig
B
heel snel
C
lekker
D
de douche

Slide 4 - Quizvraag

Franchement=
A
absoluut
B
rustig
C
hartelijk
D
eerlijk gezegd

Slide 5 - Quizvraag

la foule=
A
de gekte
B
de menigte
C
de flauwte
D
het gevoel

Slide 6 - Quizvraag

rare=
A
rauw
B
vreemd
C
zeldzaam
D
eigenaardig

Slide 7 - Quizvraag

de demonstratie =

Slide 8 - Open vraag

de toegang=

Slide 9 - Open vraag

Welke woorden horen bij elkaar?
[Vocabulaire A]
s'inquiéter
rejoindre
dépaysant
le défilé
éprouver
exotisch
zich ongerust maken
de optocht
zich voegen bij
ervaren

Slide 10 - Sleepvraag

Chapitre 5, grammaire A 
L'emploi du passé composé et de l'imparfait

p.51 

Slide 11 - Tekstslide

Passé composé
Hulpwerkwoord: présent van avoir of être + voltooid deelwoord 

J'ai                                              Je suis
Tu as                                           Tu es
Il/elle/on a                                Il/elle/on est
Nous avons                             Nous sommes
Vous avez                                 Vous êtes
Ils/elles ont                              Ils/elles sont


Slide 12 - Tekstslide

Passé composé
Wanneer welk hulpwerkwoord? 
Nederlands: 
  • hebben --> altijd avoir
  • zijn --> être of avoir

Voorbeelden van zijn waarbij je in het Frans hebben gebruikt --> ("onlogische vertaling"):
être, changer, commencer, être, finir, réussir, etc.
Ik ben veranderd --> J'ai changé     Hij is geslaagd ---> Il a réussi



Slide 13 - Tekstslide

Passé composé
Wanneer welk hulpwerkwoord?

Extra: bij wederkerende werkwoorden (werkwoorden met "se" ervoor) altijd être als hulpwerkwoord.

se laver --> je me suis lavé(e) (ik heb me gewassen)
se tromper --> il s'est trompé (hij heeft zich vergist)
s'aimer --> ils se sont aimés (zij hebben van elkaar gehouden)

Slide 14 - Tekstslide

avoir
être
ont
es
avons
ai
sommes
avez
suis
a
as
sont
êtes
est

Slide 15 - Sleepvraag

Passé composé
Voltooid deelwoord:

  • Werkwoorden op -er: inifinitef - er +  é  (trouvé, chanté, visité,)
  • Werkwoorden op -ir: infinitief - r  (choisi, parti, sorti)
  • Werkwoorden op -re: infinitief - re + u (répondu, attendu, vendu)


Slide 16 - Tekstslide

Passé composé
Voltooid deelwoord:

Aantal belangrijke uitzonderingen 
  • être --> été
  • avoir --> eu
  • faire --> fait
  • pouvoir --> pu
  • vouloir --> voulu


Slide 17 - Tekstslide

Passé composé
Extra: accord

Als je het hulpwerkwoord être gebruikt,  kijk dan altijd of er een "accord" aan het voltooid deelwoord toegevoegd moet worden :

Man. ev.   = -                                        Je suis allé - Tu es allé - Il est allé - On est allé
Vr. ev.        = -e                                     Je suis allée - Tu es allée - Elle est allée 
Man. mv. = -s                                      Nous sommes allés - Vous êtes allés - Ils sont allés
Vr. mv.      = -es                                   Nous sommes allées - Vous êtes allées - Elles sont allées


Slide 18 - Tekstslide

Passé composé:
nous + visiter
A
nous avons visité
B
nous ont visité
C
nous visitions
D
nous avons visités

Slide 19 - Quizvraag

Passé composé:
elle + être (zij is geweest)
A
elle est été
B
elle est eu
C
elle a été
D
elle a êtré

Slide 20 - Quizvraag

Passé composé:
ils + donner
A
ils ont donné
B
ils sont donnés
C
ils sont donné
D
ils ont donnés

Slide 21 - Quizvraag

Passé composé:
il + changer

Slide 22 - Open vraag

Imparfait 
De imparfait maak je op de volgende manier: 
1) Neem de nous-vorm van de présent (nous trouvons, nous choississons)
2) Haal -ons eraf (trouv-, choississ-)
3) Voeg de juiste uitgang toe (je trouvais, je choississais)

Je                          -ais                       Je trouvais
Tu                          -ais                       Tu trouvais
Il/elle/on             -ait                       Il/elle/on trouvait
Nous                    -ions                   Nous trouvions
Vous                     -iez                      Vous trouviez
Ils/elles               -aient                  Ils/elles trouvaient

Slide 23 - Tekstslide

Imparfait 
Uitzondering: 

être

Hierbij is de stam niet "somm" (van de wij-vorm sommes), maar "ét". 

Dus: j'étais, tu étais, il était, nous étions, etc. 

Slide 24 - Tekstslide

Imparfait:
il + rester
A
resterait
B
restait
C
restais
D
est resté

Slide 25 - Quizvraag

Imparfait:
elles + donner
A
donnaient
B
donniez
C
donnions
D
donnait

Slide 26 - Quizvraag

Imparfait:
Nous + être

Slide 27 - Open vraag

Imparfait vs. Passé composé
Verschillen in gebruik


Slide 28 - Tekstslide

Imparfait vs. Passé composé

Slide 29 - Tekstslide

Imparfait vs. Passé composé
Soms geven tijdsaanduidingen in de zin aanwijzingen!

Slide 30 - Tekstslide

Imparfait
Passé composé
puis
ensuite
le mardi
souvent
autrefois
tout d'un coup
soudain
toujours
alors

Slide 31 - Sleepvraag

Imparfait of passé composé?
A
D'habitude, je faisais de la natation deux fois par semaine.
B
D'habitude, j'ai fait de la natation deux fois par semaine.

Slide 32 - Quizvraag

Imparfait of passé composé?
A
Je lisais un livre quand mon portable a sonné.
B
J'ai lu un livre quand mon portable a sonné.

Slide 33 - Quizvraag

Imparfait of passé composé?
A
Nous visitions Paris l'année dernière.
B
Nous avons visité Paris l'année dernière.

Slide 34 - Quizvraag

Corrigez vos devoirs

Slide 35 - Tekstslide

Le Petit Prince

Slide 36 - Tekstslide

Braindump

Schrijf alles op wat je nog 
weet van hoofdstuk 1 en 2

Bespreek met jouw buurman/buurvrouw.
Kom samen tot een
volledige samenvatting. 

Slide 37 - Tekstslide

Le Petit Prince
Questions
1. Wie is de hoofdpersoon / de verteller? 
Hoe oud is hij in hoofdstuk 1?
2. Waarom vraagt hij aan volwassenen  of zijn tekening angstaanjagend is? Hoe reageren zij op zijn tekeningen?
3. Wat is de mening van de schrijver over volwassenen?

Slide 38 - Tekstslide

Le Petit Prince
Chapitre 2:
4. Aan het eind van de eerste zin staat 'il y a six ans'. Wat betekent dit? Vergelijk deze zin met
de eerste zin van het 1e hoofdstuk.
5. Wat wordt er in dit hoofdstuk verteld over het verschil tussen kinderen en volwassenen? 
6. Waarom tekent de piloot een kartonnen doos in plaats van een schaap?

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Video

Le Petit Prince
Chapitre 3: 
7. Wat bedoelt le Petit Prince met het zinnetje: “Alors toi aussi tu viens du ciel”.
8. Le Petit Prince komt van een andere planeet. Hoe weet je dat het een kleine planeet is?

Slide 41 - Tekstslide

Le Petit Prince
Chapitre 4:
9. Wat laat het verhaal van de astronome turc zien?
10. Waarom heet zijn planeet 
B 612?
1

Slide 42 - Tekstslide

Le Petit Prince
11a Leg uit: "C'est une question de discipline". Wat moet je doen en waarom?
11b. Welk gevaar is er met de baobabs?

Slide 43 - Tekstslide

Waarover gaat de frustratie van de piloot in chapitre 4?
A
hij krijgt de motor niet gerepareerd
B
de kleine prins blijft maar zeuren
C
grote mensen houden alleen maar van cijfers
D
hij kan niet tekenen

Slide 44 - Quizvraag

Devoirs
Huiswerk voor de volgende les (maandag)
  • Faire ex. 20, 22, 23 Ch. 5 GL
  • Lees in Le Petit Prince:
- Chapitre VI (hoofdstuk 6) en geef antwoord op de vraag: 12. Hoe kan het dat le Petit Prince op één dag 44 keer de zon onder heeft zien gaan?
- Chapitre VII et VIII (hoofdstuk 7 en 8) en beschrijf in jouw schrift de relatie tussen de Petit Prince en zijn bloem. 

Slide 45 - Tekstslide

Bon weekend!!!!

Slide 46 - Tekstslide