Can/can't

Today: can + can't /cannot


1. Introduction
2. Explanation
3. Practise
4. Evaluation 
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Today: can + can't /cannot


1. Introduction
2. Explanation
3. Practise
4. Evaluation 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Explanation: can + can't/cannot
'can' betekent 'kunnen' of 'mogen'
'can't' betekent 'niet kunnen' of 'niet mogen'

'can't' is kort voor 'cannot'

Slide 3 - Tekstslide

Example (voorbeeld)
I can speak English. = Ik kan Engels spreken.

I can't speak English. = Ik kan geen Engels spreken.

Slide 4 - Tekstslide

Wat betekent 'can'?
A
kunnen
B
nodig hebben
C
moeten
D
mogen

Slide 5 - Quizvraag

Wat betekent 'can't'?
A
niet mogen
B
kunnen
C
niet kunnen
D
niet mogen OF niet kunnen

Slide 6 - Quizvraag

Een vraag stellen
Bij vragen staat 'can' vooraan in de zin.

Can you help me?
Can you speak English?

Slide 7 - Tekstslide

Waar staat 'can' in een vraagzin?
A
vooraan
B
achteraan
C
leguaan
D
in het midden

Slide 8 - Quizvraag

2. Practise with: can + can't/cannot
Dan gaan we nu oefenen!!

Slide 9 - Tekstslide

Exercise:
Vul steeds:  can OF can't in.

Slide 10 - Tekstslide

A snake _____ jump.

Slide 11 - Open vraag

Beyoncé _____ sing.

Slide 12 - Open vraag

Birds _____ fly.

Slide 13 - Open vraag

She _____ ride a bike.

Slide 14 - Open vraag

You _____ swim here.

Slide 15 - Open vraag

Exercise:
Sleep de zinnen naar het juiste plaatje.

Slide 16 - Tekstslide

He can't eat more food
It can swim
She can jump
He can't see
You can't park here

Slide 17 - Sleepvraag

Exercise:
Sleep 'can' naar de juiste plaats in de zin.

Slide 18 - Tekstslide

_____ you _____ give _____ me _____ a _____ pen?
Can

Slide 19 - Sleepvraag

Summarise (samenvatten)
Beantwoord de volgende vraag:

Slide 20 - Tekstslide

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 21 - Open vraag

Evaluation
Ik begrijp wat  can/can't/cannot betekent en ik kan het gebruiken in een zin.

Kies steeds een getal tussen de 1 en 10:
1 = helemaal oneens
10 = helemaal eens

Slide 22 - Tekstslide

Deze les was nuttig.

Slide 23 - Open vraag

Deze les was leuk.

Slide 24 - Open vraag

Deze les was duidelijk.

Slide 25 - Open vraag

That's all, folks!

Slide 26 - Tekstslide