der-/ein-Gruppe

Stap 1: weten wat de woorden van de der+ein/kein Gruppe betekenen
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Stap 1: weten wat de woorden van de der+ein/kein Gruppe betekenen

Slide 1 - Tekstslide

der- Gruppe
ein- Gruppe
der, die,das
dies-
jed-
ein-
kein-
mein-
dein-
sein-
ihr-
unser-
euer-
ihr-
Ihr-
solch-
manch-

Slide 2 - Sleepvraag

zijn
uw
mijn
jullie
jouw
haar of hun
een/geen
onze
ein/kein
mein-
dein-
sein-
ihr-
uns-
euer-
Ihr-

Slide 3 - Sleepvraag

sommige(n)
zulke
de/het
deze
elke/ieder/iedereen
der/die/das
dies-
jed-
manch-
solch-

Slide 4 - Sleepvraag

Welke woorden horen bij de
der- Gruppe? + vertaling noteren

Slide 5 - Open vraag

Welke woorden horen bij de
ein/kein- Gruppe? + vertaling noteren

Slide 6 - Open vraag

ein + kein vervoeg je hetzelfde
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Stap 2: Weten wat voor een geslacht een woord heeft

basis:
- e, -ung, -heit, -keit, -schaft -> vrouwelijk
- ''het''-woorden -> onzijdig
MAAR er zijn altijd uitzonderingen.
Woordjes uit de Lernliste goed kennen. + basiswoordenschat

Slide 8 - Tekstslide

Stap 3: zinnen ontleden
Daarna ga je de zin ontleden, hoe doe je dit?

Slide 9 - Tekstslide

Wat is de volgorde van de stappen die je moet toepassen om een zin te ontleden?
A
Eerst kijken of er een voorzetsel staat, dan onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp
B
Eerst kijken of er een voorzetsel staat, dan onderwerp, meewerkend voorwerp, lijdend voorwerp
C
Eerst het onderwerp dan, lijdend voorwerp en dan het meewerkend voorwerp vinden. Daarna kijken voor voorzetsels.
D
Eerst het lijdend voorwerp dan, onderwerp en dan het meewerkend voorwerp vinden. Daarna kijken voor voorzetsels.

Slide 10 - Quizvraag

voorzetsels +3
voorzetsels +4
zu
nach
von
mit
bei
seit
aus
durch
ohne
für
entlang
um
bis
gegen

Slide 11 - Sleepvraag

Ich habe dich mit (de) Hund (m) gesehen.
A
dem
B
der
C
den
D
die

Slide 12 - Quizvraag

Das Buch ist für (de) Mann.
A
der
B
den
C
das
D
dem

Slide 13 - Quizvraag

Zu (het) Haus gehört ein großer Garten.
A
dem
B
der
C
den
D
die

Slide 14 - Quizvraag

Er hat was gegen (haar) Vorschlag (m).
A
ihr
B
ihre
C
ihres
D
ihren

Slide 15 - Quizvraag

(Ieder) ...... Spiel(o) hat andere Regeln.
A
jede
B
jeden
C
jeder
D
jedes

Slide 16 - Quizvraag

Vul in:
(Jouw) ..... Bruder hat immer viel Glück.

Slide 17 - Open vraag

Ich habe (hun) Vater (een) Mail geschickt.
4/5

Slide 18 - Open vraag