Beargumenteerd je mening geven (MEERSIS)

Beargumenteerd je mening geven
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Beargumenteerd je mening geven

Slide 1 - Tekstslide

We gaan het hebben over
literaire kritiek!

Slide 2 - Tekstslide

Belangrijk
Deze les is belangrijk voor alle recensies die je (eventueel) gaat schrijven ter voorbereiding op je mondeling in vwo6.. 

Je zit in de bovenbouw. Je vindt een boek niet meer zomaar saai, boeiend, meeslepend of origineel. Nee, je gaat dit beargumenteren aan de hand van MEERSIS-argumenten én een gedegen onderbouwing. 

Slide 3 - Tekstslide

Meersis-argumenten
M: Moreel argument
E: Emotief argument
E: Esthetisch argument 
R: Realistisch argument
S: Structureel argument
I: Intentioneel argument 
S: Stilistisch argument 

Slide 4 - Tekstslide

Moreel argument
Een moreel argument heeft betrekking op jouw normen en waarden.

Normen: Concrete gedragsregels en voorschriften hoe je je hoort te gedragen.
Waarden: Achterliggende idealen en overtuigingen die je belangrijk vindt.

Slide 5 - Tekstslide

Normen en waarden
Norm: Je staat op voor ouderen of zwangere vrouwen, bijvoorbeeld in het openbaar vervoer.


Waarde: Respect voor ouderen / anderen

Slide 6 - Tekstslide

Moreel argument 
Een moreel argument is gebaseerd op normen en waarden. 
- Ben je het eens met de meningen en overtuigingen in het boek?
- Wat is je oordeel over het standpunt dat of de houding die de personages innemen? 
- Hoe reageren de personages op de gebeurtenissen?
- Handelen zij goed of slecht?

Slide 7 - Tekstslide

Emotief / emotioneel argument
- Grijpt het verhaal je?
- Raakt het verhaal jou?
- Leef je mee met de personages?
- Hoe komt de sfeer in het verhaal over?

Slide 8 - Tekstslide

Emotief argument
Een emotioneel argument gaat over de emoties die het verhaal bij je oproepen.

Denk bij de argumentatie aan woorden als ontroerend, verrassend, beklemmend, fascinerend en dergelijke.

Slide 9 - Tekstslide

Esthetisch argument
- Gaat heel eenvoudig gezegd over de schoonheid of originaliteit van een tekst.
- Je stelt de vraag: “Vind ik dit verhaal/gedicht/fragment mooi of verrassend geschreven? Of juist slap en saai?”
- Niet de inhoud of boodschap, maar naar de manier waarop het geschreven is staat centraal.

Voorbeelden
Positief: “Ik vind het een mooi fragment, omdat de schrijver veel beeldspraak gebruikt. Het voelt origineel en levendig.”
Negatief: “Ik vind het cliché, omdat er al honderd verhalen zijn waarin verdriet wordt beschreven met dezelfde woorden.”

Slide 10 - Tekstslide

Realistisch argument
Een realistisch argument gaat over de geloofwaardigheid van een tekst.
- Je stelt de vraag: “Kan dit echt zo gebeuren? Lijken de gebeurtenissen en personages op de werkelijkheid?”

Voorbeelden
Positief: “Het is realistisch dat de hoofdpersoon zenuwachtig is voor een sollicitatiegesprek; dat maakt het herkenbaar.”
Negatief: “Ik vind het onrealistisch dat de jongen na één dag gitaar spelen meteen een wereldberoemde rockster wordt.”


Slide 11 - Tekstslide

Structureel argument
- Een structureel argument gaat over de opbouw en vorm van een tekst: hoe het verhaal in elkaar zit en of die vorm past bij de inhoud.
- Je stelt de vraag: “Is het verhaal logisch opgebouwd en goed gestructureerd?”
- Daarbij let je op zaken als: Tijd (chronologisch of met flashbacks), ruimte (de plaats waar het verhaal zich afspeelt), perspectief (wie vertelt het verhaal?), motieven en samenhang (komen bepaalde thema’s of symbolen steeds terug?)
Voorbeelden
Positief: “Het verhaal is duidelijk opgebouwd: de flashbacks geven extra spanning en maken het verhaal rijker.”
Negatief: “Ik vind de structuur rommelig: er gebeuren te veel dingen zonder samenhang, waardoor ik de draad kwijtraak.”

Slide 12 - Tekstslide

Intentioneel argument
- Gaat over de bedoeling van de schrijver.
- Je stelt de vraag: “Wat wil de schrijver mij meegeven? Is die boodschap duidelijk gelukt of niet?”
- Je kijkt dus niet alleen naar het verhaal zelf, maar naar het doel erachter.

Voorbeelden
Positief: “De schrijver laat goed zien hoe belangrijk vriendschap is. Dat zet mij aan het denken.”
Negatief: “De boodschap dat ‘je altijd eerlijk moet zijn’ komt niet goed uit de verf; het verhaal maakt dit niet duidelijk.”

Slide 13 - Tekstslide

Stilistisch argument
-  Gaat over de taal en schrijfstijl van de auteur.
- Je stelt de vraag: “Vind ik de manier waarop de schrijver schrijft goed, bijzonder of juist slecht?”
- Je let daarbij op: woordkeuze (makkelijk, moeilijk, cliché of origineel),  beeldspraak (vergelijkingen, metaforen), zinsbouw (kort en krachtig of juist lange zinnen) en stijlmiddelen (herhaling, ironie, spanning in taal).
Voorbeelden
Positief: “De schrijver gebruikt mooie beeldspraak, waardoor de tekst levendig en poëtisch wordt.”
Negatief: “De stijl is saai en voorspelbaar; de schrijver gebruikt steeds dezelfde woorden.”

Slide 14 - Tekstslide

Samengevat: Meersis
De soorten argumenten / literaire kritiek:
1. moreel argument: gaat over jouw mening over de personages en de normen en waarden die jij daarbij hebt als lezer (ben je het eens met de meningen en overtuigingen in het boek?)
2. emotief argument: gaat over de emoties die het verhaal bij je oproept
3. esthetisch argument: gaat over de schoonheid (mooi, verrassend) van het verhaal
4. realistisch argument: gaat over de geloofwaardigheid van het verhaal
5. structureel argument: gaat over de opbouw van het verhaal
6. Intentioneel argument: gaat over de boodschap van het verhaal
7. stilistisch argument: gaat over de schrijfstijl (stijl en formulering)



Slide 15 - Tekstslide

Overzicht
1. Moreel argument (goed/fout, normen en waarden)
👉 Vraag: Handelen de personages goed of fout?
Voorbeeld: “Ik vind het goed dat de hoofdpersoon zijn vriend helpt, dat laat zien dat hij loyaal is.”

2. Emotioneel argument (gevoelens en sfeer)
👉 Vraag: Raakt het verhaal mij? Welke emoties roept het op?
Voorbeeld: “Het einde is heel aangrijpend, ik moest er bijna van huilen.”

3. Esthetisch argument (schoonheid en originaliteit)
👉 Vraag: Is het mooi of verrassend geschreven, of juist cliché?
Voorbeeld: “De vergelijking met een storm vind ik origineel en krachtig.”



Slide 16 - Tekstslide

4. Realistisch argument (geloofwaardigheid)
👉 Vraag: Kan dit echt zo gebeuren? Lijkt het op de werkelijkheid?
Voorbeeld: “Het is geloofwaardig dat de hoofdpersoon zenuwachtig is voor een examen.”

5. Structureel argument (opbouw en samenhang)
👉 Vraag: Is het verhaal logisch opgebouwd en past de vorm bij de inhoud?
Voorbeeld: “De flashbacks maken het verhaal spannender, omdat je langzaam ontdekt wat er gebeurd is.”

6. Intentioneel argument (bedoeling van de schrijver)
👉 Vraag: Wat wil de schrijver duidelijk maken? Lukt dat ook?
Voorbeeld: “De schrijver wil laten zien dat je jezelf moet durven zijn, dat komt goed over.”

Slide 17 - Tekstslide

7. Stilistisch argument (taalgebruik en stijl)
👉 Vraag: Hoe is de tekst geschreven? Vind ik de stijl goed of niet?
Voorbeeld: “De korte, krachtige zinnen zorgen voor veel spanning.”

Stilistisch argument = de manier van schrijven (taal en stijlmiddelen)
Focus: woordkeuze, zinsbouw, stijlfiguren.
Je zegt iets over hoe de schrijver schrijft.
Voorbeeld: “De schrijver gebruikt veel beeldspraak en korte zinnen, dat maakt de tekst spannend.”

Esthetisch argument = het effect van de stijl (mooi of lelijk, origineel of cliché)
Focus: het oordeel over de schoonheid of originaliteit van de tekst.
Je zegt of je de stijl/het verhaal mooi, verrassend of juist cliché vindt.
Voorbeeld: “Ik vind dit gedicht slap en clichématig, omdat de schrijver gewone woorden gebruikt
(‘verdriet had je niet verdiend’).”



Slide 18 - Tekstslide

Is het verhaal geloofwaardig, komen de personages levensecht over, zijn de gebeurtenissen voorstelbaar?
A
realistische argumenten
B
emotieve argumenten
C
morele argumenten
D
stilistisch of esthetisch argument

Slide 19 - Quizvraag

Vind je het verhaal mooi, origineel, slap, of clichématig?
A
realistische argumenten
B
emotieve argumenten
C
morele argumenten
D
esthetische argumenten

Slide 20 - Quizvraag

‘Ik vond de hoofdpersoon uit dit boek helemaal niet overkomen als een echt persoon. Eigenlijk had hij maar één karaktereigenschap; hij was heldhaftig.’
A
moreel argument
B
emotief argument
C
realistisch argument

Slide 21 - Quizvraag

Wat zijn morele argumenten?
A
Je vindt de personages grappig.
B
Je bent het wel of niet eens met wat de personages belangrijk vinden.
C
Personages uit het boek zijn belangrijk.
D
De personages spelen een belangrijke rol.

Slide 22 - Quizvraag

'Ik kon me goed inleven in het verhaal: elke keer als de hoofdpersoon verdrietig was, werd ik zelf ook een beetje verdrietig.'

Wat voor soort argument is dit?
A
gezagsargument
B
emotioneel argument
C
moreel argument

Slide 23 - Quizvraag

'De auteur laat haar personage nieuwe woorden verzinnen en dat is soms heel grappig.'
A
intentioneel argument
B
vernieuwingsargument
C
stilistisch argument
D
moreel argument

Slide 24 - Quizvraag