Geld uitgeven

Geld uitgeven
Hoeveel geld ga je uitgeven?
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Geld uitgeven
Hoeveel geld ga je uitgeven?

Slide 1 - Tekstslide

Waar denk je aan bij het woord 'Geld'

Slide 2 - Woordweb


Welke zin is waar?
A
In alle landen van de Europese Unie kun je betalen met de euro, dus ook in Nederland.
B
In Nederland en een aantal andere landen van de EU is de euro het wettige betaalmiddel, er zijn acht verschillende munten en zeven verschillende bankbiljetten.
C
In Nederland zijn de euro en de gulden wettige betaalmiddelen, je mag zelf kiezen waar je mee wilt betalen.
D
In ons land kun je betalen met de euro. Hiervan zijn er tien verschillende munten en vijf verschillende bankbiljetten.

Slide 3 - Quizvraag

Een ander woord voor contant geld is catering geld.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quizvraag

Het overzicht van wat er allemaal is gebeurd op je bankrekening noem je een ...
A
Chipknip
B
Overboeking
C
Pincode
D
Bankafschrift

Slide 5 - Quizvraag

Je bent jarig en koopt een lekkere taart bij de bakker.

A
Goederen
B
Diensten

Slide 6 - Quizvraag

De huisarts kijkt naar je pijnlijke knie en geeft je het advies om rust te houden. Waar hoort dit bij?
A
Goederen
B
Diensten

Slide 7 - Quizvraag

Geld dat op je bankrekening staat, wordt ook wel giraal geld genoemd.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quizvraag

De beloning voor het werk dat iemand doet, noem je ...
A
Rente
B
Salaris
C
Winst
D
Uitkering

Slide 9 - Quizvraag

Bij de kapper laat je je haar knippen.

A
Goederen
B
Diensten

Slide 10 - Quizvraag

Op welke manier reken je een gemiddelde uit?
A
Alle getallen op te tellen en het totaal te delen door tien.
B
Als je alle getallen optelt, dan heb je het gemiddelde.
C
Alle getallen op te tellen en het totaal te delen door het aantal getallen.
D
Het hoogste en het laagste getal weg te strepen en de overige getallen op te tellen.

Slide 11 - Quizvraag


Inkomen is ...
A
al de uitgaven die je doet voor je huishouden.
B
de rente die je jaarlijks krijgt op je spaarrekening.
C
al het geld dat binnenkomt.
D
de vaste lasten die je elke maand moet betalen.

Slide 12 - Quizvraag

Zijn de getallen op de juiste manier afgerond of niet?
€ 20,991 = € 21,00
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Zijn de getallen op de juiste manier afgerond of niet?
€ 1,738 = € 1,73
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Zijn de getallen op de juiste manier afgerond of niet?
€ 5,954 = € 5,95
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Welke bank zorgt in Nederland voor de verspreiding van euromunten en eurobankbiljetten?
A
ING Bank
B
ABN AMRO
C
De Nederlandse bank
D
De nationale bank

Slide 16 - Quizvraag

In deze les leer je verder nog over:

  • Begrotingen
  • Dagelijkse uitgaven
  • Vaste lasten
  • Incidentele uitgaven
  • Het berekenen van een reservering

Slide 17 - Tekstslide

Begroting
Een begroting is een overzicht van de uitgaven die je nog moet doen en de inkomsten die je nog moet krijgen.

Voorbeelden
Uitgaven: Verjaardagscadeau voor volgende maand
Inkomen: zakgeld volgende week

(Uitgaven en inkomsten in de nabije toekomst)

Slide 18 - Tekstslide

Dagelijkse uitgaven
Zijn gewone uitgaven voor boodschappen die je betaalt van het huishoudgeld.

Hieronder vallen: Eten, drinken, huishoudelijke artikelen en persoonlijke verzorging

Voorbeelden: brood, pasta, appels, wcpapier, afwasmiddel, shampoo en zeep. 

Slide 19 - Tekstslide

Vaste lasten
Zijn uitgaven voor het huishouden en de kosten die regelmatig terugkeren. 

Heb je om de zoveel tijd en zit je aan vast. 

Voorbeelden: woonlasten, de gasrekening en de elektriciteit. 
Maar ook: mobiele telefoon abbonement, contributie van verenigingen. 

Slide 20 - Tekstslide

Incidentele uitgaven
Zijn uitgaven die je niet zo vaak doet, of waarvoor je moet sparen. 

Onverwacht en onregelmatig. Het is verstandig om er geld voor te reserveren.

Voorbeelden: reparatie van de koelkast of auto, een winterjas, een verre reis of een verkeersboete.

Slide 21 - Tekstslide

Reserveren
Betekent dat je geld opzij legt voor een onverwachte uitgave, of omdat je voor iets spaart.

Voorbeelden: 
Sparen voor een nieuwe fiets of sparen voor je pensioen.



Slide 22 - Tekstslide

Richard wil op zijn 16de een brommer kopen van €350. Hij is nu 14 jaar. Hoeveel € moet hij hiervoor per jaar reserveren?

Slide 23 - Open vraag

Welke 3 nieuwe dingen heb je geleerd tijdens deze les over geld?

Slide 24 - Open vraag

Geld uitgeven
Hoeveel geld ga je uitgeven?

Slide 25 - Tekstslide