Examen Nederlands mavo 4

Examen Nederlands mavo 4
De laatste quizzzz
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Examen Nederlands mavo 4
De laatste quizzzz

Slide 1 - Tekstslide

Waaruit bestaat je examen Nederlands?
A
grammatica
B
leesvaardigheid
C
schrijfvaardigheid
D
spreekwoorden

Slide 2 - Quizvraag

Hoeveel teksten krijg je?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 3 - Quizvraag

Als er in de eerste alinea's geschreven wordt over een onderzoek dat is gedaan, dan is er sprake van een:
A
inleiding
B
aanleiding
C
vraag
D
probleem

Slide 4 - Quizvraag

In het slot lees je vaak:
A
conclusie
B
een nieuw onderwerp
C
samenvatting
D
advies of aanbeveling

Slide 5 - Quizvraag

Wat neem je wel op in een samenvatting?
A
hoofdzaken
B
de eerste zin van alinea
C
voorbeelden
D
uitleg

Slide 6 - Quizvraag


Een objectief argument wil zeggen:
A
Argument gebaseerd op een mening
B
Argument gebaseerd op een feit
C
Argument dat je kunt checken
D
Argument waar ik het mee eens ben

Slide 7 - Quizvraag

Een subjectief argument is:
A
Argument gebaseerd op een mening
B
Argument gebaseerd op een feit
C
Argument dat je kunt checken
D
Argument waar ik het mee eens ben

Slide 8 - Quizvraag

Wat betekent:
nuancering
A
heel duidelijk iets zeggen
B
een bewering een beetje afzwakken
C
kritische opmerking
D
het tegenovergestelde beweren

Slide 9 - Quizvraag

Wat betekent:
kanttekening
A
een korte kritische opmerking bij iets
B
iets afzwakken
C
een tekening in de kantlijn
D
iets waar je tegen bent

Slide 10 - Quizvraag

Een advertentie heeft vaak als tekstdoel:
A
amuseren
B
overtuigen
C
informeren
D
activeren

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de hoofdgedachte van een tekst:
A
In één woord waar de tekst over gaat
B
In één zin waar de tekst over gaat

Slide 12 - Quizvraag

Als je maximaal 5 woorden mag gebruiken in je antwoord, dan
A
moet je precies 5 woorden gebruiken
B
dan mag je niet meer dan 5 woorden gebruiken
C
dan mag je niet minder dan 5 woorden gebruiken
D
dat maakt niet uit

Slide 13 - Quizvraag

Als je in je schrijfopdracht minimaal 100 woorden moet gebruiken, dan
A
moet je meer dan 100 woorden schrijven anders krijg je geen punten voor taalverzorging
B
moet je juist minder dan 100 woorden schrijven
C
dan moet je precies 100 woorden schrijven
D
maakt niet uit

Slide 14 - Quizvraag

Citeren van een zin doe je als volgt:
A
gewoon de hele zin opschrijven
B
eerste twee woorden
C
alleen regelnummer is voldoende
D
eerste twee...laatste twee woorden en de regelnummers erachter zetten

Slide 15 - Quizvraag

Citeren van een zinsgedeelte of woordgroep doe je zo:
A
hele zin citeren waar het in staat
B
regelnummer noteren
C
precies de woorden opschrijven die je bedoelt
D
alleen eerste twee woorden

Slide 16 - Quizvraag

Ik ga nog een examen oefenen in de vakantie, zodat ik zelfverzekerd aan mijn examen begin. Zodat is signaalwoord voor:
A
reden
B
opsomming
C
tegenstelling
D
middel-doel

Slide 17 - Quizvraag

Doordat jullie zo hard gewerkt hebben, halen jullie allemaal een voldoende. Doordat is een signaalwoord voor:
A
tegenstelling
B
reden
C
oorzaak-gevolg
D
voorbeeld

Slide 18 - Quizvraag

Ik vind lesgeven aan jullie erg leuk, maar ben er nu ook wel een beetje klaar mee. Maar is signaalwoord voor:
A
reden
B
tegenstelling
C
oorzaak-gevolg
D
conclusie

Slide 19 - Quizvraag

We hebben keihard gewerkt, zo hebben we examens geoefend en schrijfopdrachten gemaakt. Zo is signaalwoord voor:
A
voorwaarde
B
reden
C
opsomming
D
voorbeeld

Slide 20 - Quizvraag

Al met al heb ik een leuk jaar gehad met jullie!
Al met al is signaalwoord voor:
A
conclusie
B
reden
C
middel-doel
D
oorzaak-gevolg

Slide 21 - Quizvraag

Wat heb je dit jaar gemist (qua vakinhoud Nederlands)?

Slide 22 - Open vraag

Wat kan mevrouw Visser nog verbeteren aan haar lessen?

Slide 23 - Open vraag

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide