WRE 2AHA - Grammatica WS - ZWW, HWW en KWW in samengestelde zinnen

Nederlands
Welkom!
Grammatica
timer
5:00
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Welkom!
Grammatica
timer
5:00

Slide 1 - Tekstslide

Planning

Uitleg werkwoordspelling 

Zelfstandig met de oefeningen aan de slag
P L A N N I N G
Grammatica
1. Lesdoelen
2. Herhalingsvragen: betrekkelijk voornaamwoord
3. Uitleg zww, hww en kww in samengestelde zinnen
4. Samen oefenen
5. Zelfstandig werken

Slide 2 - Tekstslide

  • Je weet het verschil tussen de drie werkwoordvormen.
  • Je kunt in een samengestelde zin vaststellen of een werkwoord een zelfstandig, hulp- of koppelwerkwoord is.
Lesdoelen

Slide 3 - Tekstslide

§12: Zelfstandig werkwoord, hulpwerkwoord en
koppelwerkwoord in samengestelde zinnen blz. 228-229

Slide 4 - Tekstslide

Zelfstandige werkwoorden
Een werkwoord is een woord dat je kunt doen: fietsen, leren, werken, eten. Maar een werkwoord kan je ook overkomen: vallen, struikelen, krijgen.
Als we weten wat er wordt bedoeld met een bepaald werkwoord, dan noem je dat een zelfstandig werkwoord.

Slide 5 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden
Koppelwerkwoorden koppelen altijd een eigenschap aan het onderwerp in de zin. Ze zijn onderdeel van het naamwoordelijk gezegde (het onderwerp van de zin is of wordt iets). 

We kennen de volgende koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.

Jullie presentatie is [heel grappig].
Olivia wordt [snel boos].
Bart blijft de hele dag op zijn kamer.

Slide 6 - Tekstslide

Hulpwerkwoorden
Let op: sommige werkwoorden hebben van zichzelf geen duidelijke betekenis: hebben, kunnen, mogen, moeten, willen, worden, zijn, zullen. Daarom 'helpen' deze woorden altijd een ander werkwoord. Dit is de reden dat we deze werkwoorden hulpwerkwoorden noemen.
 
Sommige opdrachten kunnen lastig zijn.
Vanavond zouden we pizza kunnen eten.

Slide 7 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord, koppel-werkwoord en hulpwerkwoord in samengestelde zinnen
{hz Katrien Duck is ziek ( bz doordat ze gisteren iets verkeerds heeft gegeten), ( bz zodat ze vandaag niet zal kunnen optreden in Disneyland Parijs).

Deze samengestelde zin bevat zes werkwoorden.
Hoe stel je van elk werkwoord de woordsoort vast: zelfstandig werkwoord (zww), koppelwerkwoord (kww) of hulpwerkwoord (hww)?

Slide 8 - Tekstslide

Vaststellen
{hz Katrien Duck is ziek (bz doordat ze gisteren iets verkeerds heeft gegeten), (bz daardoor zal ze vandaag niet kunnen optreden in Disneyland Parijs).

De voorbeeldzin bestaat uit drie delen: een hoofdzin en twee bijzinnen. Elk van die delen is zelf een enkelvoudige zin. Je hebt geleerd hoe je in zo’n enkelvoudige zin vaststelt of een werkwoord een zww, kww of hww is. Die aanpak gebruik je ook bij enkelvoudige zinnen die samen een samengestelde zin vormen.

Slide 9 - Tekstslide

Zo bepaal je in een samengestelde zin met welk soort werkwoord je te maken hebt:

1. Verdeel de samengestelde zin in enkelvoudige zinnen. Zet strepen tussen de zinnen.

2. Stel van elke enkelvoudige zin het gezegde vast: werkwoordelijk gezegde (wg) of naamwoordelijk gezegde (ng).

3. Pas daarna per zin de regels van pararaaf 6: zelfstandig, koppel- en hulpwerkwoord toe.


Slide 10 - Tekstslide

Stap 1: De samengestelde zin bestaat uit de enkelvoudige zinnen:
Katrien Duck is ziek, (1) /
doordat ze gisteren iets verkeerds heeft gegeten (2) /
daardoor zal ze vandaag niet kunnen optreden in Disneyland Parijs. (3)

Stap 2: zin 1: ng: is [ziek]
zin 2: wg = heeft gegeten
zin 3: wg = zal kunnen optreden

Stap 3: zin 1: ng met één werkwoord → is = kww
zin 2: wg met twee werkwoorden → heeft (= pv) = hww, gegeten = zww
zin 3: wg met drie werkwoorden → zal (= pv) = hww, kunnen = hww, optreden = zww


Slide 11 - Tekstslide

Uitlegfilmpje!

Slide 12 - Tekstslide

Alle bezoekers *moesten* hun ticket laten zien bij de ingang van de zaal.
A
zww
B
hww
C
kww

Slide 13 - Quizvraag

Efraïm *heeft* drie oudere broers en twee jongere zussen.
A
zww
B
hww
C
kww

Slide 14 - Quizvraag

Afgelopen week zijn er in de dierentuin twee olifantjes *geboren*.
A
zww
B
hww
C
kww

Slide 15 - Quizvraag

Jouw jongere broer *wordt* al een flinke jongen.
A
zww
B
hww
C
kww

Slide 16 - Quizvraag

Aan het werk
Maken:
Huiswerk voor de volgende les
Klaar?
Leren voor de toets
Wat?
Cursus 5, §12: Zelfstandig, koppel- en hulpwerkwoord in een samengestelde zin. 

Opdracht 1 t/m 3 maken


Ga alvast leren voor de toets. Grammatica paragraaf 9,10,11,12

Slide 17 - Tekstslide