instructie komma

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Met leestekens maak je het verschil.

Slide 2 - Tekstslide

Komma

Slide 3 - Tekstslide

  • Hij zat op haar schoot en rustte uit.
  • Hij zat op haar, schoot en rustte uit.

Slide 4 - Tekstslide

Wat staat hier?
De meester zei Pietje is een monster


Slide 5 - Tekstslide

Wat staat hier?
De meester zei: "Pietje is een monster."


Slide 6 - Tekstslide

Wat staat hier?
"De meester," zei Pietje, "is een monster."


Slide 7 - Tekstslide

Wat staat hier?

De leerlingen die met zekerheid een voldoende willen hebben vaak goed geleerd en geoefend.

Slide 8 - Tekstslide

Wat staat hier?

De leerlingen die met zekerheid een voldoende willen, hebben vaak goed geleerd en geoefend.

Slide 9 - Tekstslide

komma (,)
Voor een korte pauze in een zin
Voor een betere leesbaarheid
Om misverstanden te voorkomen

Slide 10 - Tekstslide

komma (,)
1) Tussen andere werkwoordsvormen die niet tot het gezegde behoren.
Als de nood het hoogst is, haal je de beste resultaten.
Toen mijn zus een spin zag, gilde ze het uit!

Slide 11 - Tekstslide

komma (,)

2) Voor een voegwoord (want, omdat, terwijl, dan, maar)
Ik heb zin in de zomer, omdat we dan 4 weken naar Frankrijk gaan.

Slide 12 - Tekstslide

komma (,)

3) In een opsomming 

Ik heb drie grote hobby's: hardlopen, lezen en dingen ondernemen met gezin en vrienden.

Slide 13 - Tekstslide

komma (,)

4) als de zin verder gaat na een citaat

'Wacht jij daar maar even', zei de docent. 

Slide 14 - Tekstslide

komma (,)
5)voor of na een uitroep of een naam. 

'Noah, help je even?'
'U vergeet uw pinpas, meneer!'

Slide 15 - Tekstslide

komma (,)
6)na een aanhef

Geachte meneer Jansen, 

Slide 16 - Tekstslide

komma (,)
7)bij een slotgroet

Met vriendelijke groet,

Slide 17 - Tekstslide

Waar moet de komma?
Joas heeft twee cavia's een hond en een kat.

Slide 18 - Open vraag

Waar moet de komma?
'Johan kom je ook?'

Slide 19 - Open vraag

Waar moet de komma?
'Hallo ik ben de invaller'

Slide 20 - Open vraag

Waar moet de komma?
'Uw fietslamp staat nog aan mevrouw.'

Slide 21 - Open vraag

Je wilt weten wanneer oma klaar is met koken en jullie gaan eten. Welke zin is goed?
A
Wanneer eten we oma?
B
Wanneer eten we: oma
C
Wanneer eten we, oma?
D
Wanneer, eten we oma?

Slide 22 - Quizvraag

Je hebt een e-mail geschreven. Hoe sluit je de e-mail goed af?
A
Met vriendelijke groet, Jan Steen
B
Met vriendelijke, groet, Jan Steen
C
Met vriendelijke groet Jan, Steen
D
Met vriendelijke, groet Jan steen

Slide 23 - Quizvraag

Wanneer gebruik je een komma?
Voor een verbindingswoord
Na een verbindingswoord
Tussen twee persoonsvormen
Bij 'en' en 'of'

Slide 24 - Sleepvraag

komma
geen komma
voor aanspreking
eind van de zin
tussen 2 pv's
tussen delen van een opsomming
bij een citaat
bij een gedachte
voor en na een bijstelling
na aanspreking
tussen hoofd- en bijzin bij lange delen

Slide 25 - Sleepvraag