Les 5: Signaalwoorden en tekstverbanden

1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Vorige/deze les
Vorige les:
Enkelvoudige en samengestelde zinnen
Hoofd en bijzinnen
nevenschikkend en onderschikkend
Voegwoorden (nevenschikkend en onderschikkend)

Deze les:
Kijken we naar zinsverbanden
Kijken we dieper naar voegwoorden




Slide 3 - Tekstslide

Lesdoel:
Na deze les:
  • Weet je wat zinsverbanden zijn.
  • Weet je welke voegwoorden bij de zinsverbanden horen
  • Heb je met je groepje een boek uitgekozen voor de boekenbattle

Slide 4 - Tekstslide

Voegwoorden & Signaalwoorden
  • Vaak staat tussen de verschillende delen (zinnen) van een samengestelde zin een komma en/of een voegwoord, maar dat hoeft niet! 

  • Een voegwoord komt het meest voor in het midden van de zin, met links daarvan de ene zin en rechts daarvan de andere zin. 
De leerling verbetert zijn planning, als zijn mentor hem helpt

  • Je kunt een zin ook beginnen met een voegwoord. Van zinnen aan elkaar ‘plakken’ is dan feitelijk geen sprake, maar zo’n woord blijft een voegwoord.
Als zijn mentor hem helpt, verbetert de leerling zijn planning.

Slide 5 - Tekstslide

Zinsverbanden en signaalwoorden
Zinnen en alinea’s staan niet zomaar achter elkaar. Tussen zinnen en alinea’s bestaan verbanden. Ze vormen samen een goed lopend geheel. 

Een verband tussen zinnen: zinsverband
Een verband tussen alinea’s: alineaverband

Vaak wordt een verband aangegeven door een signaalwoord.
Soms moet je het signaalwoord er zelf bij bedenken. 


Slide 6 - Tekstslide

Zinsverbanden: opsomming en tegenstelling
  • Opsomming/opsommend verband
Na een uitspraak worden verschillende dingen opgesomd.
Signaalwoorden: ook, verder, bovendien, daarnaast, nog, niet alleen...maar ook, ten eerste, ten tweede
VB: Wij hebben diverse sporten gedaan. Eerst hebben we gevoetbald, daarna gevolleybald en tot slot gebasketbald.
  • Tegenstelling/tegenstellend verband
Na een uitspraak wordt het tegengestelde beweerd.
Signaalwoorden: maar, daarentegen, echter, integendeel, enerzijds...
anderzijds, daar staat tegenover
VB: Ik wilde graag gaan sporten, maar ik moest huiswerk maken.

Slide 7 - Tekstslide

  • Zinsverbanden: voorbeeld/toelichtend en middel-doel
  • Voorbeeld/voorbeeldgevend/toelichtend
Na een uitspraak volgt een voorbeeld / een aantal voorbeelden.
Signaalwoorden: bijvoorbeeld, als voorbeeld, zo, zoals, dat wil zeggen, met andere woorden
bv: Mijn vriendin is gek op Russisch eten, zoals plov.

  • Middel-doel
Iemand noemt een doel en een middel waarmee dat doel kan worden bereikt.
Signaalwoorden: waarmee, daarmee, met dat doel, het doel is, door middel van, om te...
bv: De ridder doodt de draak, daarmee wil hij het hart van de prinses veroveren.

Slide 8 - Tekstslide

Zinsverbanden: vergelijking en voorwaarde
  • Vergelijking/vergelijkend verband
Na een uitspraak worden er 2 of meer dingen met elkaar vergeleken. Signaalwoorden: zoals, hetzelfde, dezelfde, in vergelijking met
vb: Ik houd niet van sperziebonen, evenals gekookte wortels, die lust ik ook niet.

  • Voorwaarde/voorwaardelijk verband
Bij een uitspraak wordt in de zinnen ervoor of erna een voorwaarde gesteld.
Signaalwoorden: als, mits, wanneer, indien, tenzij, op voorwaarde dat
vb: Ik ga dat echt niet doen, tenzij ik er betaald voor krijg,

Slide 9 - Tekstslide

Zinsverbanden: reden en oorzaak-gevolg
  • Reden/redengevend verband
Na of voor een uitspraak wordt een reden genoemd. Een reden geeft aan waarom iemand iets wel of niet doet.
Signaalwoorden: daarom, want, omdat, namelijk
VB: We krijgen bij Nederlands veel huiswerk, om die reden is hij mijn minst favoriete docent.
  • Oorzaak-gevolg
Iemand doet een uitspraak die een oorzaak heeft. Daarna wordt het gevolg genoemd.
Signaalwoorden: daardoor, hierdoor, doordat, zodat, waardoor
VB: Soms geeft de docent op vrijdag huiswerk voor maandag, waardoor mijn weekendplannen in het water vallen.

Slide 10 - Tekstslide

Zinsverbanden: samenvatting en conclusie
  • Samenvatting/samenvattend verband
Na één of meer uitspraken worden de belangrijkste punten samengevat.
Signaalwoorden: kortom, samenvattend, al met al, etc.
VB: Op zaterdag heb ik een voetbalwedstrijd en op zondag ga ik naar de stad met vrienden. Al met al heb ik een druk weekend.
  • Conclusie/concluderend verband
Na één of meer uitspraken volgt een eindoordeel of besluit.
Signaalwoorden: dus, concluderend, hieruit volgt, etc.
VB: Er zijn veel lessen uitgevallen, dus de docent moet de deadline voor het opstel maar even uitstellen.

Slide 11 - Tekstslide

Verbindingsmanieren

Alinea's kunnen op verschillende manieren met elkaar verbonden worden.
1. Door het gebruik van een signaalwoord
Aan het begin van de alinea staat een signaalwoord, bijvoorbeeld: ten eerste, verder, maar, daarnaast

Slide 12 - Tekstslide

Verbindingsmanieren
2. Door herhaling
Aan het begin van de alinea worden worden of een groep woorden uit de vorige alinea herhaald. Dit kan in andere woorden.


Slide 13 - Tekstslide

Verbindingsmanieren
3. Door overgangszinnen met een verwijzing
Overgangszinnen staan meestal aan het begin van een alinea. In de zinnen staat vaak een verwijzing naar iets wat eerder gezegd is, vaak in de vorm van verwijswoorden zoals die, dat, deze, hiermee, hiervan, zulke, zo'n

Voorbeeld:
Alinea: In de laatste ijstijd was de Noordzee nog land. Je kon helemaal van Nederland naar Engeland lopen. Op die vlakte leefden allerlei dieren die nu zijn uitgestorven, zoals de wolharige mammoet, het reuze hert en de sabeltandtijger. De botten hiervan komen nog steeds regelmatig naar boven in de netten van vissers. Hun sleepnetten schuren immers over de Noordzeebodem waar de overblijfselen van de prehistorische dieren liggen.

Slide 14 - Tekstslide

Verbindingsmanieren
4. Door aankondigende zinnen
Een aankondigende zin staat meestal aan het eind van een alinea en vertelt wat je verderop in de tekst kunt verwachten.

Alinea: Laten we eens stuk voor stuk gaan bekijken wat de argumenten van de clubleiding nu echt waard zijn. Ten eerste het gebrek aan geld om nieuwe spelers te kunnen kopen. Als je naar de begroting kijkt, is er voldoende geld. Het wordt echter aan allerlei andere zaken uitgegeven.

Slide 15 - Tekstslide

Alineaverbanden (les 1)
  • uitspraak - opsomming
  • uitspraak - tegenstelling
  • uitspraak - voorbeeld
  • middel - doel
  • oorzaak - gevolg
  • uitspraak - vergelijking
  • uitspraak - reden
Deze verbanden kunnen ook tussen zinnen voorkomen

Slide 16 - Tekstslide

 Alineaverbanden
  • Uitspraak-conclusie: dus, concluderend, hieruit volgt na een of meer uitspraken een conclusie

  • Uitspraak-samenvatting: samenvattend, kortom, al met al
Na een of meer uitspraken worden de belangrijkste punten worden samengevat
  • Uitspraak-voorwaarde: mits, als, indien, tenzij, op voorwaarde dat
Na een of meer uitspraken wordt een voorwaarde gesteld

Slide 17 - Tekstslide

Welk alineaverband herken je in deze alinea?
A
Uitspraak-conclusie
B
Uitspraak-samenvatting
C
Uitspraak-voorwaarde

Slide 18 - Quizvraag

Welk signaalwoord herken je daarbij?

Slide 19 - Open vraag

Opdracht
Gebruik de overige tijd van de les om, als je dat nog niet hebt gedaan, het gekozen boek van je groepje uit de mediatheek te halen.

Ligt het boek niet in de mediatheek? Haal het boek dan voor de volgende les uit de bibliotheek!

Vanaf volgende les gaan we weer lezen!


Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Welk punt denk jij dat Arjen met deze video probeert te maken?

Slide 22 - Open vraag

2. Welk zinsverband herken je in de volgende zin en welke signaalwoorden geven dit verband aan?
Wij hebben diverse sporten gedaan. Eerst hebben we gevoetbald, daarna gevolleybald en tot slot gebasketbald.

Slide 23 - Open vraag

3. Welk zinsverband herken je in de volgende zin en welk signaalwoord hoort daarbij?

Wij hadden betere dingen te doen, zoals een potje FIFA.

Slide 24 - Open vraag

10. Welk signaalwoord hoort bij het zinsverband MIDDEL-DOEL?
A
zoals
B
om
C
zo
D
omdat

Slide 25 - Quizvraag

13. Welk signaalwoord hoort bij het zinsverband OPSOMMING?
A
nog
B
alles bij elkaar
C
al met al
D
zoals

Slide 26 - Quizvraag

15. Welk signaalwoord hoort bij het zinsverband CONCLUSIE?
A
kortom
B
alles overziend
C
met dat doel
D
daarentegen

Slide 27 - Quizvraag

Uitspraak - opsomming
Uitspraak - tegenstelling
Uitspraak - voorbeeld
niet alleen ... maar ook
bijvoorbeeld
daar staat tegenover
Maar
Ook
bovendien
daarentegen
Integendeel
Zoals

Slide 28 - Sleepvraag

Noteer de drie signaalwoorden die worden genoemd.

Slide 29 - Tekstslide

Noteer nu de tekstverbanden achter de signaalwoorden.

Slide 30 - Tekstslide

Tekstverband: VERGELIJKING
A
net als
B
kortom
C
als
D
waarmee

Slide 31 - Quizvraag

Tekstverband: SAMENVATTING
A
hierdoor
B
concluderend
C
om
D
kortom

Slide 32 - Quizvraag

Tekstverband: UITLEG OF TOELICHTING
A
zoals
B
samenvattend
C
met andere woorden
D
tenzij

Slide 33 - Quizvraag

Tekstverband: MIDDEL-DOEL
A
zoals
B
om
C
zo
D
omdat

Slide 34 - Quizvraag

Tekstverband: TEGENSTELLING
A
al met al
B
daar staat tegenover
C
zoals
D
waardoor

Slide 35 - Quizvraag

Tekstverband: UITSPRAAK-VOORBEELD
A
samenvattend
B
echter
C
ter toelichting
D
zo

Slide 36 - Quizvraag

Signaalwoord: TEN EERSTE........TEN TWEEDE
A
middel-doel
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 37 - Quizvraag

Tekstverband: OPSOMMING
A
nog
B
alles bij elkaar
C
al met al
D
zoals

Slide 38 - Quizvraag

Tekstverband: VOORWAARDE
A
mits
B
waardoor
C
omdat
D
alles bij elkaar

Slide 39 - Quizvraag

Tekstverband: CONCLUSIE
A
kortom
B
alles overziend
C
met dat doel
D
daarentegen

Slide 40 - Quizvraag

Op welk tekstverband wijzen de signaalwoorden maar, toch en echter?
A
Opsommend verband
B
Tegenstellend verband
C
Samenvattend verband
D
Toelichtend verband

Slide 41 - Quizvraag

Op welk tekstverband wijzen de signaalwoorden want en omdat?
A
Samenvattend verband
B
Voorwaardelijk verband
C
Toelichtend verband
D
Redengevend verband

Slide 42 - Quizvraag

Welk tekstverband zie je in deze zin?
Ik kreeg een hapje en een drankje.
A
Opsommend
B
Tegenstellend
C
Vergelijkend
D
Oorzakelijk

Slide 43 - Quizvraag

In welke zin wijzen de signaalwoorden op een chronologisch verband?
A
Ik wil langskomen, maar ik heb helaas geen tijd.
B
Ik ga eerst sporten, daarna kom ik langs.
C
Ik kom langs, omdat ik daar zin in heb.
D
Ik kom samen met mijn moeder op bezoek.

Slide 44 - Quizvraag

Slide 45 - Tekstslide

Welk tekstverband zie je tussen de alinea's?

Slide 46 - Open vraag

Aan welke signaalwoorden zie je dat?

Slide 47 - Open vraag

Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Video