1. Zij had echt niet moeten liegen. Tegen je moeder moet je altijd helemaal eerlijk zijn.
She really shouldn't have lied. To your mother you must/should always be completely honest.
2. We hebben zaterdag eerst gezwommen, paard gereden en luid gezongen en daarna hebben we brieven geschreven en aandacht aan ons huiswerk besteed.
(On) Saturday we first swam, rode horses and sang loudly and then/after that we wrote letters and paid attention to our homework.
3. James is een beroemde fotograaf. Hij moet wel meer dan 30 verschillende camera's hebben.
James is a famous photographer. He must have got/ must own over 30 different cameras.
4. Als de politie niet op tijd gearriveerd was, dan was de situatie slecht af gelopen, en had die man nu misschien niet meer geleefd.
If the police hadn't arrived in time, the situation would have ended badly, and that man might not have been alive anymore.