3v2 gesprek

Welkom bij Nederlands
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 42 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gesprekken voeren
Zender & ontvanger
Spreken & luisteren
Het reageren op elkaar noem je interactie.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Actief luisteren
Als je actief luistert, probeer je de boodschap van je gesprekspartner te begrijpen. Knik en hum instemmend om te laten merken dat je luistert.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doorvragen
  • Als je tijdens een gesprek actief luistert, kun je doorvragen als je het antwoord niet begrijpt of als je meer over het onderwerp wilt weten. 
  • Een vraag die ingaat op een gegeven antwoord, noem je een vervolgvraag. Het doel van doorvragen is het verkrijgen van meer informatie. 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doorvragen
  • Je stelt open vragen als je een uitgebreider antwoord wilt horen of als je iemand de ruimte wilt geven om zijn verhaal te doen. 
  • Een open vraag is een vraag die met een vraagwoord begint, zoals wie, wat, waar, waarom, hoe en wanneer. Je kunt een open vraag niet beantwoorden met ja of nee.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld doorvragen
  • Ik ben helemaal klaar met ons team!
    Wat bedoel je daar precies mee?

  • Ik snap echt niet dat die beslissing is genomen.
    Welke beslissing had volgens jou dan genomen moeten worden?


Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Controlevragen stellen
  • Als je actief luistert, controleer je ook of je goed hebt begrepen wat de spreker zegt of voelt. Je kunt dit doen door controlevragen te stellen. 
  • Je vat dan in eigen woorden samen wat de spreker heeft gezegd en je vraagt of jouw samenvatting klopt. 
  • Door een controlevraag te stellen, geef je de ander ook de ruimte om gedachten opnieuw te ordenen en te verwoorden.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld controlevragen stellen

  • Als ik je goed begrijp, bedoel je dat je sporten eigenlijk niet leuk vindt?
  • Kort samengevat komt het erop neer dat je graag gezonder wilt leven, klopt dat?
  • Klopt het als ik zeg dat je dus eigenlijk liever gaat gamen dan zwemmen?

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Actieve gesprekshouding
Je kunt een gesprekspartner laten merken dat je actief luistert door een actieve gesprekshouding aan te nemen. Ook als je aan het woord bent, neem je een actieve gesprekshouding aan.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Actieve gesprekshouding
Zaken waar je aan kunt denken bij een actieve gespreksverhouding:

  • Wend je lichaam tot je gesprekspartner. Zit of sta rechtop.
  • Neem een open houding aan. Vouw bijvoorbeeld niet je armen over elkaar.
  • Gebruik handgebaren om je boodschap te ondersteunen, maar zorg ervoor dat je handgebaren niet afleidend zijn.
  • Maak oogcontact met je gesprekspartner.



Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gespreksregels
Om een gesprek goed te laten verlopen houd je je aan bepaalde regels. Je noemt dit gespreksregels. Voorbeelden van gespreksregels zijn:
  • Gebruik beleefde taal en pas je taalgebruik aan de situatie aan.
  • Laat elkaar uitpraten.
  • Neem op gepaste wijze de beurt.
  • Blijf bij het onderwerp en begin niet zomaar over een ander onderwerp.
  • Ga in op wat je gesprekspartner zegt.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gespreksregels

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
  • Maak tweetallen. 
  • Je voert twee vraaggesprekken. In het ene gesprek ben je de vragensteller, in het andere gesprek geef je antwoord op de vragen van je medestudent.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
Zorg ervoor dat:
  • je actief luistert;
  • je doorvraagt;
  • je controlevragen stelt;
  • je een actieve gesprekshouding hebt;
  • je de gespreksregels goed toepast.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
  1. Bedenk welk antwoord je gaat geven op de vraag die je medestudent jou gaat stellen.
  2. Voer het gesprek met de medestudent. 
  3. Zorg ervoor dat een ander groepje luistert, want die vullen het beoordelingsformulier in voor de vragensteller.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat heb je liever: een goedbetaalde, saaie baan of een slechtbetaalde, interessante baan?
timer
5:00

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat doe je liever: online winkelen of naar een winkel gaan?
timer
5:00

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welkom bij Nederlands

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een kort zakelijk gesprek voorbereiden

In het dagelijks leven moet je vaak contact leggen met instanties en bedrijven. 
Je hebt informatie nodig, je wilt informatie doorgeven of je wilt dat de ander iets voor je doet. Je kunt dan bellen of langsgaan om een kort zakelijk gesprek te voeren.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voordat je een gesprek voert, stel je jezelf een aantal vragen. Je beantwoordt die vragen niet op papier, maar in je hoofd.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld
Polly gaat op vakantie naar de Verenigde Staten. Op haar pinpas zit een blokkade, waardoor zij niet kan pinnen buiten Europa. Zij belt naar de bank om deze blokkade tijdelijk te laten opheffen.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een kort zakelijk gesprek voeren
  • Aan het begin van een kort zakelijk gesprek geef je aan waarom je belt of langskomt. 
  • Vaak krijg je niet direct de juiste persoon te spreken, maar word je doorverbonden of doorverwezen.




Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een kort zakelijk gesprek voeren
Tijdens het gesprek:
  • luister je actief naar je gesprekspartner;
  • stel je controlevragen als je er zeker van wilt zijn dat je de ander goed hebt begrepen;
  • vraag je door als je het antwoord niet begrijpt of als je meer informatie wilt.






Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een kort zakelijk gesprek voeren
  • Aan het eind van het gesprek geef je een samenvatting van wat er is gezegd of afgesproken. 
  • Het kan gebeuren dat je gesprekspartner dit al doet. Dan hoef jij geen samenvatting meer te geven.




Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
  • Luister naar het fragment Zeker verzekeringen. Vul samen het controleformulier kort zakelijk gesprek in.
  • Kies een zin uit het controleformulier kort zakelijk gesprek waarbij jullie een + hebben ingevuld. Leg uit waarom jullie een + hebben gegeven.
  • Kies een zin uit het Controleformulier kort zakelijk gesprek waarbij jullie een – of een +/– hebben ingevuld. Leg uit waarom jullie een – of een +/– hebben gegeven.

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een vraaggesprek voeren
  • Een vraaggesprek is een gesprek waarin iemand vragen stelt die iemand anders beantwoordt. 
  • Doel:  informatie over een onderwerp krijgen
  • Voorbereiding: bedenk wat je wilt weten en schrijf vragen op (tip: open vragen)

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
In deze opdracht voeren jullie twee gesprekken. In elk gesprek is een van jullie de vragensteller. De ander geeft antwoord op de vragen.

Elk gesprek begint met een van de volgende vragen:
  • Wat doe je liever met je geld: sparen voor later of nu laten rollen?
  • Waar kies je voor tijdens het spelen van een spel: eerlijk verliezen of valsspelend winnen?
  • Wat doe je liever: wat meer betalen voor nieuwe spullen of goedkoper uit zijn met tweedehands spullen?

timer
4:00

Slide 27 - Tekstslide

Denk aan controlevragen en doorvragen!
Je vragen moeten de ander aanmoedigen zo veel mogelijk te vertellen.

Bedenk alvast een aantal vervolgvragen.
Welkom bij Nederlands

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Goede argumenten geven
  • Op school of later op je werk wordt soms je mening over een onderwerp gevraagd. Je moet dan vertellen wat je van iets vindt. 
  • Als je je mening geeft, moet je die onderbouwen met argumenten. Met argumenten leg je uit waarom je iets vindt.

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Goede argumenten geven
  • Als je je mening geeft, begin je je zin vaak met ‘ik vind’. Zo is het voor je klasgenoten of collega’s duidelijk dat je geen feiten geeft, maar een mening. 
  • Als je argumenten geeft, gebruik je vaak wel feiten. Argumenten die een feit bevatten, zijn vaak goede argumenten.

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld goed argument
  • Karim werkt sinds kort in een kledingwinkel. De eigenaar van de winkel denkt erover zijn producten ook via internet te gaan verkopen. Hij vraagt aan Karim wat hij hiervan vindt. Karim zegt: ‘Ik vind het een goed idee. Onze doelgroep is tussen de twintig en veertig jaar. Uit onderzoek blijkt dat deze groep veel koopt via internet. Het is dus slim om onze kleding ook online aan te bieden.’
  • Karim geeft een goed argument: uit onderzoek blijkt dat de doelgroep veel koopt via internet. Dit is een feit.

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Goede argumenten geven
  • Minder goede argumenten zijn argumenten waarin je je mening herhaalt, maar dan in andere woorden.
  • Eigenlijk geef je daarmee geen argument, maar alleen je mening. Je onderbouwt je mening dus niet.

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld slecht argument
  • Emmy werkt ook bij de kledingwinkel. De eigenaar van de winkel vraagt om de mening van Emmy. Emmy zegt: ‘Ik vind het een goed idee om onze producten via internet te verkopen, omdat het slim is om producten online aan te bieden.’
  • Emmy zegt dat ze het een ‘goed idee’ vindt om producten via internet te verkopen en ze onderbouwt dit door te zeggen dat ‘het slim is’. Emmy herhaalt haar mening, maar dan in andere woorden. Ze onderbouwt haar mening dus niet.

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 1 en 2

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een mening geven in een gesprek

Als je een mening geeft moet je zorgen dat je niet boos of geïrriteerd overkomt. Je moet je mening op een rustige toon geven. Dan is de kans groter dat je gesprekpartner naar je luistert en begrip heeft voor jouw mening en argumenten.

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een mening geven in een gesprek

Je gesprekspartner kan het met jou oneens zijn en zijn eigen mening en argumenten geven. Dan moet je actief naar je gesprekspartner luisteren en je houden aan de gespreksregels.

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld





  • Hanneke en Wouter voeren een gesprek over robots. Ze hebben een verschillende mening over het onderwerp, maar ze komen niet boos of geïrriteerd over. Ze luisteren actief naar elkaar en laten elkaar uitpraten.

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 3

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welkom bij Nederlands

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gesprekken voeren
Herhalen theorie
Opdracht

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gesprekken voeren

  • Lees de opdracht.
  • Schrijf argumenten op.
  • Schrijf vragen op.
timer
10:00

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
  1. Maak viertallen.
  2. Het eerste tweetal voert 2 vraaggesprekken. Het andere tweetal vult de beoordelingsformulieren in.
  3. Het tweede tweetal voert 2 vraaggesprekken. Het andere tweetal vult de beoordelingsformulieren in.

Elk gesprek duurt minsten 3 minuten!!

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies