SP - Werkwoordsvormen, werkwoordspelling t/m pvvt

1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Nog één keer dan! ;)
Werkwoordspelling
H4 - kus

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Maar niet bij werkwoordspelling! 
  • Oefenoverhoring: je hebt gezien wat er gebeurt als je op je gevoel afgaat! 
  • De regels voor werkwoordspelling zijn niet voor niets bedacht. 
  • Heb je regels toegepast, maar had je toch antwoorden verkeerd gespeld? Vraag je dan af of je de regels in de juiste situatie hebt toegepast. 

Slide 4 - Tekstslide

Dus: 
1. Ken de (werkwoords)vormen en de afgeleide vorm
2. Leer de regels
3. Pas de regels op correcte wijze toe op de vorm
4. Controleer je werk

Slide 5 - Tekstslide

Werkwoordsvormen

Slide 6 - Tekstslide

Welke werkwoordsvormen zijn er?
En: bij welke woordsoort pas je óók regels voor werkwoordspelling toe?

Slide 7 - Open vraag

(Deze en volgende les hebben we het over de werkwoordsvormen. Daarna bespreken we nog importwerkwoorden en het bijvoeglijk naamwoord dat kan worden afgeleid van een voltooid deelwoord.)


Waarom moet je eerst nagaan met welke vorm je te maken hebt? 

Slide 8 - Tekstslide

Waarom moet je eerst nagaan met welke vorm je te maken hebt? 
Omdat je soms het verschil niet hoort.

Luister naar de zinnen en let op de schrijfwijze:
Ze heeft beloofd dat ze dit verhaal vertelt. 
Ze belooft zoveel. Dat heb ik je al zo vaak verteld.  


Slide 9 - Tekstslide

Ze heeft beloofd dat ze dit verhaal vertelt. 
Ze belooft zoveel. Dat heb ik je al zo vaak verteld. 
persoonsvorm
voltooid deelwoord
infinitief
heeft
beloofd
vertelt
belooft
heb
verteld

Slide 10 - Sleepvraag

Waarom moet je eerst nagaan met welke vorm je te maken hebt? 
Omdat je soms het verschil niet hoort.

Luister naar de zinnen en let op de schrijfwijze:
Ze heeft beloofd (vd) dat ze dit verhaal vertelt (pv)
Ze belooft (pv) zoveel. Dat heb ik je al zo vaak verteld (vd).  


Slide 11 - Tekstslide

Woordenboekvorm. Eindigt vaak op '-en', behalve 'gaan', 'slaan', 'staan', 'zijn'. Deze vorm volgt ook na de woorden 'aan het' en 'te'. 
Begint vaak met 'ge-', maar niet altijd. Verandert niet als de tijd van de zin verandert. Als deze werkwoordsvorm in de zin staat, staat er ook een werkwoordsvorm van 'hebben', 'zijn' of 'worden' in de zin. 
Woorden die een toestand of voortgang aangeven (terwijl het onderwerp ondertussen ook met iets anders bezig is). Verandert niet als je de tijd van de zin verandert. 
Een zin die in deze vorm staat, drukt een bevel of opdracht uit. In deze zinnen staat geen onderwerp. 
Deze vorm kun je vinden door de zin van tijd te veranderen. Woorden die dan veranderen, zijn deze werkwoordsvorm. 
Persoonsvorm 
Gebiedende wijs
Heel werkwoord / Infinitief
Voltooid deelwoord
Onvoltooid deelwoord

Slide 12 - Sleepvraag

Hij heeft beloofd dat hij dit verhaal vertelt.
Hij had beloofd dat hij dit verhaal vertelde.
'heeft', 'vertelt', 'had' en 'vertelde' zijn:
Persoonsvorm
Gebiedende wijs
Infinitief
Voltooid deelwoord
Onvoltooid deelwoord

Slide 13 - Poll

Ik heb dat willen maken. Ik had dat willen maken. Hij zit huiswerk te maken. Hij is huiswerk aan het maken.
'willen' en 'maken' zijn:
Persoonsvorm
Gebiedende wijs
Infinitief
Voltooid deelwoord
Onvoltooid deelwoord

Slide 14 - Poll

Lachend liep hij door de gangen. Bibberend stond ze op het sportveld.
'lachend' en 'bibberend' zijn:
Persoonsvorm
Gebiedende wijs
Infinitief
Voltooid deelwoord
Onvoltooid deelwoord

Slide 15 - Poll

Zij heeft gestudeerd. Zij had gestudeerd. Hij heeft een brief ontvangen. Ik word bespioneerd.
'gestudeerd', 'ontvangen' en 'bespioneerd' zijn:
Persoonsvorm
Gebiedende wijs
Infinitief
Voltooid deelwoord
Onvoltooid deelwoord

Slide 16 - Poll

Kom hier! Ga je melden! Word wakker! Pak je spullen!
'kom', 'ga', 'word' en 'pak' zijn (twee antwoorden zijn hier goed!!):
Persoonsvorm
Gebiedende wijs
Infinitief
Voltooid deelwoord
Onvoltooid deelwoord

Slide 17 - Poll

Werkwoordspelling
Vooraf: de stam van het werkwoord en de ik-vorm

De stam vind je door '-en' van het werkwoord af te halen. De stam van 'helpen' is dus 'help'. De stam van 'vriezen' is dus 'vriez'.

Om de ik-vorm te krijgen, moet je de stam soms een beetje aanpassen. De ik-vorm van 'vriezen' is dus niet 'vriez', maar 'vries'.   

Slide 18 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Drie opties: ik-vorm, ik-vorm + t, woordenboekvorm

Slide 19 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Je schrijft de ik-vorm
- als er 'ik' bij de persoonsvorm staat
- als er 'je' of 'jij' achter de persoonsvorm staat, waarbij je 'je' moet kunnen veranderen in 'jij'
- als de zin in de gebiedende wijs staat

Ik help. Help je? Help mij!
Ik word. Word jij? Word wakker!

Slide 20 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Je schrijft ik-vorm + t
- in alle andere gevallen waarbij de zin in het enkelvoud staat. 

Jij helpt. Hij helpt. Men helpt. Iedereen helpt. De jeugd helpt. Een aantal leerlingen helpt
Zij wordt kampioen. Wordt zij kampioen?
Hij antwoordt. Antwoordt hij? Antwoordt je zus? (Merk op dat je bij dit laatste voorbeeld 'je' niet kunt veranderen in 'jij'.)

Slide 21 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Je schrijft de woordenboekvorm
- als de zin in het meervoud staat. 

Wij helpen. Jullie helpen. Zij helpen. De leerlingen helpen

Slide 22 - Tekstslide

1/10 Kies de juiste spelling van het werkwoord dat tussen haakjes staat.

(Gebeuren) het wel eens dat jij te laat komt?
A
Gebeurd
B
Gebeurt

Slide 23 - Quizvraag

2/10 Kies de juiste spelling van het werkwoord dat tussen haakjes staat.

Nee, dat (gebeuren) mij nou nooit.
A
gebeurd
B
gebeurt

Slide 24 - Quizvraag

3/10 Kies de juiste spelling van het werkwoord dat tussen haakjes staat.

Wij (wachten) al een half uur.
A
wachten
B
wachtten

Slide 25 - Quizvraag

4/10 Kies de juiste spelling van het werkwoord dat tussen haakjes staat.

Suus (bieden) vijf euro op het speelgoed.
A
bied
B
biedt
C
biet

Slide 26 - Quizvraag

5/10 Kies de juiste spelling van het werkwoord dat tussen haakjes staat.

'Als je je maar koest (houden)', riep zijn vader.
A
houd
B
houdt
C
hout

Slide 27 - Quizvraag

6/10 Kies de juiste spelling van het werkwoord dat tussen haakjes staat.

Het grasveld (worden) af en toe beschenen door de maan.
A
word
B
wordt
C
wort

Slide 28 - Quizvraag

7/10 Kies de juiste spelling van het werkwoord dat tussen haakjes staat.

(Gebruiken) je verstand.
A
Gebruik
B
Gebruikt

Slide 29 - Quizvraag

8/10 Kies de juiste spelling van het werkwoord dat tussen haakjes staat.

(Gebruiken) jij je verstand?
A
Gebruik
B
Gebruikt

Slide 30 - Quizvraag

9/10 Kies de juiste spelling van het werkwoord dat tussen haakjes staat.

(Bepalen) je zus hier de regels?
A
Bepaal
B
Bepaald
C
Bepaalt

Slide 31 - Quizvraag

10/10 Kies de juiste spelling van het werkwoord dat tussen haakjes staat.
Een groep leerlingen (hebben) de regels voor de werkwoordspelling niet geleerd.
A
hebben
B
heeft

Slide 32 - Quizvraag

Persoonsvorm verleden tijd
Stel jezelf eerst deze vraag: 

Is het werkwoord klankvast/regelmatig/zwak?
Of is het werkwoord klankveranderend/onregelmatig/sterk?

Slide 33 - Tekstslide

Persoonsvorm verleden tijd - klankvast
Gebruik dit ezelsbruggetje --> 't ex-kofschip

Het gaat in dit woord om de: t, x, k, f, s, ch (samen), p. 
Klinkers doen dus niet mee. De x is toegevoegd vanwege de toename van Engelse werkwoorden in het Nederlands. 

Slide 34 - Tekstslide

Persoonsvorm verleden tijd - klankvast
Stappenplan voor klankvaste werkwoorden:
1. Zoek de stam van het hele werkwoord. 
2a. Eindigt de laatste letter van de stam wél op een letter uit 't ex-kofschip? Schrijf dan '-te' of '-ten'. 
2b. Eindigt de laatste letter van de stam níet op een letter uit 't ex-kofschip? 
Schrijf dan '-de' of '-den'. 
3. Pas daarna het woord waar nodig aan door de stam te veranderen in de spelling van de ik-vorm. 

Slide 35 - Tekstslide

Persoonsvorm verleden tijd - klankvast
Voorbeelden:
Juichen. De laatste letter van de stam is 'ch'.  De 'ch' zit wél in 't ex-kofschip, dus de verleden tijd is juichte(n).

Nu jullie!

Slide 36 - Tekstslide

Persoonsvorm verleden tijd - klankvast
Voorbeelden:
Juichen. De laatste letter van de stam is 'ch'.  De 'ch' zit wél in 't ex-kofschip, dus de verleden tijd is juichte(n).

Nu jullie!

Faxen.

Slide 37 - Tekstslide

Persoonsvorm verleden tijd - klankvast
Faxen. De laatste letter van de stam is x. De x zit wél in 't ex-kofschip, dus de verleden tijd is faxte(n). 

Branden. 

Slide 38 - Tekstslide

Persoonsvorm verleden tijd - klankvast
Branden. De laatste letter van de stam is d. De d zit níet in 't ex-kofschip, dus de verleden tijd is brandde(n). 

Beloven. 

Slide 39 - Tekstslide

Persoonsvorm verleden tijd - klankvast
Beloven. De laatste letter van de stam is v. De v zit níet in 't ex-kofschip, dus de verleden tijd is belovde. Dit is echter niet de juiste spelling. Na het toepassen van de 't ex-kofschip-regel pas je de stam van het werkwoord daarom aan naar de ik-vorm. De juiste spelling is dus beloofde(n). 

Het laatste oefenwerkwoord: Bonzen.  

Slide 40 - Tekstslide

Persoonsvorm verleden tijd - klankvast
Bonzen.  De laatste letter van de stam is z. De z zit níet in 't ex-kofschip, dus de verleden tijd is bonzde. Dit is echter niet de juiste spelling. Na het toepassen van de 't ex-kofschip-regel pas je de stam van het werkwoord daarom aan naar de ik-vorm. De juiste spelling is dus bonsde(n). 

Slide 41 - Tekstslide

1/5 Doordat het op het perron zo (tochten), heeft ze waarschijnlijk kou gevat.
A
tochte
B
tochten
C
tochtte
D
tochtten

Slide 42 - Quizvraag

2/5 Bij ons zilveren huwelijksfeest vorig jaar (bereiden) de kinderen van het bruidspaar een verrassing voor.

A
bereide
B
bereiden
C
bereidde
D
bereidden

Slide 43 - Quizvraag

3/5 Ik (sauzen) gisteren de muur meter voor meter wit.
A
saus
B
sausde
C
sauzde
D
sauzen

Slide 44 - Quizvraag

4/5 Op mijn vorige school (pesten) de kinderen elkaar vaak.
A
peste
B
pesten
C
pestte
D
pestten

Slide 45 - Quizvraag

5/5 Ans en Jan (beleven) vorige week een spannend avontuur.
A
beleefde
B
beleefden
C
beleven
D
beleefte

Slide 46 - Quizvraag

Persoonsvorm vt - klankveranderend
Een klankveranderend werkwoord verandert in de verleden tijd van klank. Dat kan op twee manieren: 

1. De klinker in de stam verandert. 
Ik loop. --> Ik liep. 
Ik rijd in mijn auto. --> Ik reed in mijn auto. 
Ik word ziek. --> Ik werd ziek. 

Slide 47 - Tekstslide

Persoonsvorm vt - klankveranderend
2. De hele stam verandert. 
Ik sta. --> Ik stond. 
Ik mag. --> Ik mocht. 

Er zijn geen regels voor klankveranderende werkwoorden. Het zijn werkwoorden die je uit het hoofd moet leren bij de vreemde talen. Als Nederlands je moedertaal is, dan is de kans groot dat je de werkwoorden in het Nederlands automatisch goed vervoegt.  

Slide 48 - Tekstslide

Persoonsvorm vt - klankveranderend
Even oefenen: 
bederf --> 
blijf --> 
duik --> 
eet -->
fluit -->
geef -->
ga -->

Slide 49 - Tekstslide

D-toetsje: persoonsvorm tt en vt
1. De vakbeweging (eisen) morgen drie procent loonsverhoging, omdat de metaalsector dat volgens de bond wel (verdienen). 
2. Door onoplettendheid (verpesten) Denise laatst haar grammaticatoets, maar ze (compenseren) de onvoldoende met een negen voor een schrijfopdracht. 
3. (Schaden) het de kwaliteit van de producten als de elektriciteit (uitvallen)?
4. Enkele voetgangers (bukken) zojuist en (oprapen) een paar muntstukken op van de grond. 
5. Als de trein weer eens (uitpuilen), (klagen) iedereen steen en been over de NS. 
6. Toen de knappe prins haar op het voorhoofd (kussen), (ontwaken) de prinses. 

Slide 50 - Tekstslide

Stand van zaken?
Werkwoordspelling...
... ging na de uitleg van deze les best goed. Ik snap het nu (weer)!
...ging na de uitleg van deze les best goed. Toch ben ik bang dat ik de regels weer vergeet.
... blijft een drama voor mij. Ik blijf op gevoel afgaan terwijl ik nu weet dat ik regels moet toepassen.
... (iets anders).

Slide 51 - Poll