Alles door elkaar 14 juni 2022

Werkwoordspelling
Werkwoorden kun je verdelen in 3 tijden: 
1. tegenwoordige tijd       -->  speelt zich nu af   (stam+t)
2. verleden tijd                    --> in het verleden       (stam + te of + de)
                                                                                                 (of sterk ww)
3. voltooide tijd                   --> is geweest                (hww + ww)
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpellingBasisschoolGroep 6

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling
Werkwoorden kun je verdelen in 3 tijden: 
1. tegenwoordige tijd       -->  speelt zich nu af   (stam+t)
2. verleden tijd                    --> in het verleden       (stam + te of + de)
                                                                                                 (of sterk ww)
3. voltooide tijd                   --> is geweest                (hww + ww)

Slide 1 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd
De tegenwoordige tijd  speelt zich nu af. 
De regel die hier bij hoort is de stam (hele werkwoord - en) + een t.

Hij ... (proberen) de moeilijke opdracht. 
--> Hij probeerT de moeilijke opdracht. 

Slide 2 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd
Soms eindigt de stam van een woord op een D. Moet er dan een T bij ja of nee? Vul dan het werkwoord POEPEN in. Hoor je een T? Dan schrijf je er ook één. 
Hij ... (vinden) het een moeilijke opdracht.  
Hij poepT het een moeilijke opdracht.  Ik hoor de T dus ik schrijf hem ook. 
Hij vindt het een moeilijke opdracht.

Slide 3 - Tekstslide

Schrijf de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.
"Mijn hond Pietje ... (bijten) in zijn bot"

Slide 4 - Open vraag

Schrijf de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.
"... (worden) hij boos op zijn beste vriend?"

Slide 5 - Open vraag

Schrijf de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.
"Donna ... (verraden) haar beste vriendin"

Slide 6 - Open vraag

Schrijf de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.
"Een suikerklontje ... (bevatten) veel suiker"

Slide 7 - Open vraag

Schrijf de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.
"... (vinden) jij honden ook zo leuk?"

Slide 8 - Open vraag

Schrijf de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.
"Hij ... (houden) niet van spinazi"

Slide 9 - Open vraag

Schrijf de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.
"Ik ... (vinden) deze spellingles leuk"

Slide 10 - Open vraag

Werkwoordspelling
Werkwoorden kun je verdelen in 3 tijden: 
1. tegenwoordige tijd       -->  speelt zich nu af   (stam+t)
2. verleden tijd                    --> in het verleden       (stam + te of + de)
                                                                                                  (of sterk ww)
3. voltooide tijd                   --> is geweest                (hww + ww)

Slide 11 - Tekstslide

Verleden tijd (stam +te of + de)
Voorbeeld
Hij .... (pakken) dat van de grond. 

De stam =     pak    
Is het pakde of pakte? --> pakTE 

Slide 12 - Tekstslide

Verleden tijd (stam +te of + de)
Voorbeeld
Ik .... (rennen) door het park.

De stam =    ren
Is het rende of rente? --> renDE

Slide 13 - Tekstslide

Verleden tijd (sterk werkwoord)
Sterke werkwoorden veranderen van klank.
Voorbeeld
Ik .... (lopen) door het park.

Ik LIEP door het park.



Slide 14 - Tekstslide

Schrijf de persoonsvorm in de verleden tijd.
"Ik ... (vinden) deze spellingles leuk"

Slide 15 - Open vraag

Schrijf de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.
"Mijn hond Pietje ... (bijten) in zijn bot"

Slide 16 - Open vraag

Schrijf de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.
"... (worden) hij boos op zijn beste vriend?"

Slide 17 - Open vraag

Schrijf de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.
"Donna ... (verraden) haar beste vriendin"

Slide 18 - Open vraag

Schrijf de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.
"Een suikerklontje ... (bevatten) veel suiker"

Slide 19 - Open vraag

Schrijf de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.
"... (vinden) jij honden ook zo leuk?"

Slide 20 - Open vraag

Schrijf de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.
"Hij ... (houden) niet van spinazi"

Slide 21 - Open vraag

Werkwoordspelling
Werkwoorden kun je verdelen in 3 tijden: 
1. tegenwoordige tijd       -->  speelt zich nu af   (stam+t)
2. verleden tijd                    --> in het verleden       (stam + te of + de)
                                                                                                  (of sterk ww)
3. voltooide tijd                   --> is geweest                (hww + ww)

Slide 22 - Tekstslide

Voltooide tijd
De voltooide tijd is geweest (kun je herkennen aan ge-, be-, verr-,). Er staan altijd 2 werkwoorden in de zin.
1 van de werkwoorden is heel duidelijk, de andere is een hulpje ervan. 
Bijv. hij is op de grond gevallen
gevallen = duidelijk werkwoord
is = is het hulpje

Slide 23 - Tekstslide

Wat is de voltooide tijd?
"Toen is mijn lolly op de grond gevallen"

Slide 24 - Open vraag

Wat is de voltooide tijd?
"Ik heb een mooi boek gelezen"

Slide 25 - Open vraag

Wat is de voltooide tijd?
"Marie is optijd vertrokken"

Slide 26 - Open vraag

Wat is de voltooide tijd?
"Ik heb de hele dag gewerkt"

Slide 27 - Open vraag

Wat is de voltooide tijd?
"Ik heb slecht geslapen"

Slide 28 - Open vraag

Ik snap de verschillende tijden bij werkwoordspelling
JA
NEE
BEETJE
SOS

Slide 29 - Poll