Bijvoeglijke naamwoorden met of zonder e(n)?

Adjectieven
Geven extra informatie over een -de/ het of een- woord!
Met of zonder -e(n)?
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Adjectieven
Geven extra informatie over een -de/ het of een- woord!
Met of zonder -e(n)?

Slide 1 - Tekstslide

Wat zie je?
De auto is groot.                                  Het vliegtuig is snel.
De grote auto.                                       Het snelle vliegtuig.
Een grote auto.                                     Een snel vliegtuig
Deze/ die auto is groot.                    Dit/dat vliegtuig is snel.

De jongen is lief.                                   Het meisje is lief.
Een lieve jongen.                                  Een lief meisje.
Het vieze glas.                                        Een vies glas.             

Slide 2 - Tekstslide

Hoofdregel 1
Staat het adjectief (A) achter het substantief (S), dan schrijf je altijd het basiswoord:

De pen is blauw.
De man is dik
Het bord is groot.
Het meisje is lief

Slide 3 - Tekstslide

Hoofdregel 2
Staat het adjectief (A) voor het substantief (S), dan schrijf je meestal een -e achter het BN:

De blauwe pen.
De dikke man. --> let wel op -k
Het grote bord. --> let wel op -o
Het lieve meisje. --> let wel op f/v en s/z

Slide 4 - Tekstslide

Uitzondering 1 (exception)
Staat er 'een' voor het A en is het S een het-woord?
Dan komt er geen -e achter het A:

Een blauwe pen.
Een dikke man.
Een groot bord
Een lief meisje

Slide 5 - Tekstslide

Uitzondering 2 ( exception)
Gaat het A over een stof (=materiaal)? Schrijf dan bij 'oude' stoffen altijd -en achter het A. Bij nieuwe stoffen komt geen -e of -en achter het A.

Een gouden ring.               Een metalen buis.          Een nylon panty.
Een katoenen t-shirt.       Een aluminium buis.     Een leren bank
Een plastic tas.                   Een papieren tas.            Een eiken tafel

Slide 6 - Tekstslide

even oefenen....

Slide 7 - Tekstslide

De schoenen zijn witte.
A
goed
B
fout

Slide 8 - Quizvraag

Het lieve meisje.
A
goed
B
fout

Slide 9 - Quizvraag

Een lieve meisje.
A
goed
B
fout

Slide 10 - Quizvraag

De goude ring.
A
goed
B
fout

Slide 11 - Quizvraag

Een leuke klas.
A
goed
B
fout

Slide 12 - Quizvraag

oefenen....
voorbeeld:
Het schrift is klein.
Typ: Het kleine schrift. 

Slide 13 - Tekstslide

Het gras is groen.

Slide 14 - Open vraag

De toets is moeilijk.

Slide 15 - Open vraag

De jongen is knap.

Slide 16 - Open vraag

Het vliegtuig is groot.

Slide 17 - Open vraag

De koffie is lekker.

Slide 18 - Open vraag

OPDRACHT: zoek in het klaslokaal tenminste 10 dingen en beschrijf ze met adjectieven

Slide 19 - Tekstslide