Futur proche

Le futur proche

In deze LessonUp leer je de 'futur proche'. 

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Le futur proche

In deze LessonUp leer je de 'futur proche'. 

Slide 1 - Tekstslide

Voor je begint...

- Wat betekent 'futur proche'?
- Welk hulpwerkwoord heb ik ervoor nodig?

Slide 2 - Tekstslide

Futur proche
Futur = toekomst (denk aan het Engels - the future)
Proche = nabij

--> de nabije toekomst
Bijvoorbeeld: ik ga eten.
ex. je vais manger
ik eet nu nog niet, maar ik ga het doen, over een aantal minuten...

Slide 3 - Tekstslide

Hulpwerkwoord
Ik ga eten
je vais manger

Hulpwerkwoord: 
Gaan = aller
Deze moet je dus gaan leren!

Slide 4 - Tekstslide

le verbe "aller"

Slide 5 - Tekstslide

le verbe aller
hierna volgen een aantal opdrachten over de vervoeging van 'aller'

als je dit al onder de knie hebt, kan je deze ook overslaan

Slide 6 - Tekstslide

'Aller' betekent:
A
gaan
B
zijn
C
kunnen
D
willen

Slide 7 - Quizvraag

Aller
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
vais
vas
va
allons
allez
vont

Slide 8 - Sleepvraag

  Zet de vervoegingen van het werkwoord 'aller' in de goede volgorde.
aller
Il, elle, on va
Nous allons
Tu vas
Vous allez
Ils vont
Je vais

Slide 9 - Sleepvraag

Aller (Je)
timer
0:20

Slide 10 - Open vraag

Aller (Tu)
timer
0:20

Slide 11 - Open vraag

Aller (Nous)
timer
0:20

Slide 12 - Open vraag

Aller (Vous)
timer
0:20

Slide 13 - Open vraag

Zet het onderstaande werkwoord in de juiste vorm van de 'futur proche'
Nager - Je

A
Je nage
B
J'ai nagé
C
Je vais nager
D
Je vais nage

Slide 14 - Quizvraag

Jouer au foot - Nous

A
Nous allez jouer au foot
B
Nous allons jouer au foot
C
Nous avons joué au foot
D
Nous jouons au foot

Slide 15 - Quizvraag

Wat betekent:
Nous allons jouer au foot

Slide 16 - Open vraag

Zet in de futur proche:

Je regarde une série.
A
Je vas regarder une série.
B
Je vais regarder une série.
C
Je vais regarde une série
D
J'aller regarder une série.

Slide 17 - Quizvraag

Welke zin staat in de futur proche?
A
Monique et Pierre vont à Paris.
B
Monique et Pierre sont allés à Paris.
C
Monique et Pierre vont aller à Paris.
D
Monique et Pierre va aller à Paris.

Slide 18 - Quizvraag

Welke zin staat niet in de futur proche?
A
Tu as mangé une pizza.
B
Tu vas manger une pizza.
C
Vous allez manger une pizza.
D
Nous allons manger une pizza.

Slide 19 - Quizvraag

Un petit test
 Je krijgt een aantal volledige werkwoorden te zien.
Je vervoegt ze in de futur proche en je past ze aan het onderwerp aan dat erbij staat

Maak dit op een apart blaadje.
Je kunt jezelf controleren met de dia die erna komt.
Bonne chance!

Slide 20 - Tekstslide

Le futur proche
je
manger
tu
regarder
elle
chanter
nous
danser
vous
jouer
elles
nager
timer
2:00

Slide 21 - Tekstslide

Le futur proche
je
manger
je vais manger
tu
regarder
tu vas regarder
elle
chanter
elle va chanter
nous
danser
nous allons danser
vous
jouer
vous allez jouer
elles
nager
elles vont nager

Slide 22 - Tekstslide

Ik begrijp hoe ik de futur proche moet maken.
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll