In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Tag Questions + Quantifiers
Tuesday, May 13th
Slide 1 - Tekstslide
After this class...
you have practiced with tag questions
you have practiced with much/many/a lot/(a) little/(a) few
Slide 2 - Tekstslide
Weet je nog wat een "tag question" ook al weer was? Leg het kort uit in je antwoord.
Slide 3 - Open vraag
Hoe zat het ook alweer?
Een tag question is een kort vraagje aan het einde van een zin waarmee je om bevestiging vraagt. Een beetje zoals "toch?" in het Nederlands
Je herhaalt hierbij het werkwoord in de zin + het onderwerp
Als het een bevestigende zin is, is het werkwoord in de tag question ontkennend en als het een ontkennende zin is, wordt het werkwoord in de tag question juist bevestigend
Als de zin geen hulpwerkwoord of vorm van to be heeft, gebruik je het werkwoord to do in je tag question
Slide 4 - Tekstslide
Kies de juiste tag question voor de zin: "You aren't happy....."
A
aren't you?
B
are you?
C
do you?
D
am I?
Slide 5 - Quizvraag
Kies de juiste tag question voor de zin: "She is a teacher....."
A
aren't she?
B
does she?
C
isn't she?
D
is she?
Slide 6 - Quizvraag
Kies de juiste tag question voor de zin: "It's hot today....."
A
isn't it?
B
is it?
C
doesn't it?
D
does it?
Slide 7 - Quizvraag
Kies de juiste tag question voor de zin: "He can't swim....."
A
isn't he?
B
does he?
C
can he?
D
can't he?
Slide 8 - Quizvraag
Kies de juiste tag question voor de zin: "We have a test tomorrow....."
A
do we?
B
don't we?
C
aren't we?
D
isn't it?
Slide 9 - Quizvraag
Kies de juiste tag question voor de zin: "They're from Spain....."
A
are they?
B
isn't it?
C
don't they?
D
aren't they?
Slide 10 - Quizvraag
Kies de juiste tag question voor de zin: "Tom speaks English....."
A
doesn't he?
B
does he?
C
can't he?
D
isn't he?
Slide 11 - Quizvraag
Kies de juiste tag question voor de zin: "I'm your friend....."
A
don't I?
B
amn't I?
C
aren't I?
D
am I?
Slide 12 - Quizvraag
Maak nu zelf een bevestigende (+) en een ontkennende (-) zin met het werkwoord to be met de juiste tag question
Slide 13 - Open vraag
Maak nu zelf een bevestigende (+) en een ontkennende (-) zin met een hulpwerkwoord (dus niet to be) met de juiste tag question
Slide 14 - Open vraag
Weet je nog wat een "quantifier" ook al weer was? Leg het kort uit in je antwoord.
Slide 15 - Open vraag
Hoe zat het ook alweer?
Telbare (countable) zelfst. naamwoorden hebben een duidelijke meervoudsvorm en kun je tellen.
Niet telbare (uncountable) zelfst. naamwoorden hebben geen meervoudsvorm en kun je niet individueel tellen.
Quantifiers zijn woorden die aangeven hoeveel je van iets hebt.
Veel: a lot (+), much (niet telbaar, -, ?) en many (telbaar, -, ?)
Weinig: little (niet telbaar), few (telbaar)
Een paar/een beetje: a little (niet telbaar), a few (telbaar)
Slide 16 - Tekstslide
We have _____ money, so we can't go on holiday this year
A
a little
B
much
C
little
D
few
Slide 17 - Quizvraag
I have _____ homework to do. It's going to take hours.
A
a lot of
B
little
C
much
D
a little
Slide 18 - Quizvraag
Can I have _____ milk in my tea, please?
A
a few
B
a little
C
little
D
much
Slide 19 - Quizvraag
There isn't _____ time, we have to hurry!
A
many
B
a lot of
C
much
D
a little
Slide 20 - Quizvraag
She made very _____ mistakes, so she got a good grade.
A
few
B
a few
C
little
D
many
Slide 21 - Quizvraag
Usually, there aren't _____ students at school at this hour.
A
a lot of
B
many
C
a few
D
much
Slide 22 - Quizvraag
We only saw _____ people at the museum, it was very quiet.
A
a lot of
B
many
C
a few
D
a few
Slide 23 - Quizvraag
Maak nu zelf 3 zinnen; één met een woord dat veel betekent, één met een woord dat weinig betekent, en één met een paar of een beetje.