Woordenschat_h.3-Metonymie-havo3

1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


Na deze les kun je verschillende vormen van metonymie herkennen, begrijpen en gebruiken







Slide 2 - Tekstslide

Terugblik: Personificatie
De personificatie is een bijzondere vorm van beeldspraak. Hierbij doen we net alsof levenloze dingen iets kunnen wat mensen kunnen. Denk bijvoorbeeld aan tijd die voorbij kruipt,
of aan wind die huilt. Kruipen
en huilen zijn dingen die mensen
wél kunnen, maar dingen niet.

Slide 3 - Tekstslide

Veel beeldspraak berust op een overeenkomst tussen object en beeld: zo licht als een veertje, een kwal van een vent (vergelijking) en een gat in de hand hebben (metafoor voor te gemakkelijk geld uitgeven).


Beeldspraak kan ook een ander verband tussen object en beeld beschrijven:

Slide 4 - Tekstslide

De meeste mensen willen meer blauw op straat – blauw is de kleur van het uniform van de politie.

Toen de sterspeler het veld opkwam, juichte het stadion uitbundig – het stadion is de ruimte waarin de supporters zich bevinden.

De Neus stond aan de top van de Amsterdamse misdaadwereld – zijn grote reukorgaan was een opvallend kenmerk.

Slide 5 - Tekstslide

Dit soort beeldspraak noemen we metonymie. Het beeld dat gebruikt wordt, noemen we een metoniem.

 Je noemt een deel, maar je bedoelt het geheel: Neem maar een bloemetje mee.
Je noemt het geheel, maar je bedoelt een deel: Nederland won van Italië.
Je noemt de producent, maar je bedoelt het product: mijn Nikes


Slide 6 - Tekstslide

Je noemt de eigenschap, maar je bedoelt de persoon: die lachebek.
Je noemt het materiaal, maar je bedoelt het voorwerp: Hij trapte het leer tussen de doelpalen.
Je noemt het voorwerp, maar je bedoelt de inhoud: Geef mij nog een glaasje.
Je noemt een aardrijkskundige naam, maar je bedoelt het product dat daarmee verbonden is: Hij drinkt altijd Spa.

Slide 7 - Tekstslide

Opdr. 2blz. 93  Metafoor of metonymia

Een metonymia is stijlfiguur waarbij in plaats van het bedoelde iets anders genoemd wordt, op grond van een bepaalde betrekking die tussen beide bestaat.
Een metonymia is dat je bijvoorbeeld het voorwerp vervangt door de stof waarvan het gemaakt is. Schaatsen door 'ijzers'. 
Of je vervangt de inhoud door het voorwerp. Bijvoorbeeld, koffie 'een bakkie' noemen.

Slide 8 - Tekstslide

Een metafoor is een stijlfiguur waarbij een begrip vervangen wordt door een beeld

Je vervangt dus een begrip door een ander begrip op grond van een overeenkomst.
Een heel bekende metafoor is het schip der woestijn voor de kameel.

Slide 9 - Tekstslide

Metynomie:

In zo'n bloot badpak durf ik me niet te vertonen hoor.
Marianne Timmer won in 1998 en in 2006 goud.
Ghana speelde vanavond zijn laatste wedstrijd.
Onze buren hebben lekkage.
Voetbal is oorlog.
De samenleving is ziek.

Slide 10 - Tekstslide

Metafoor:

Mijn ouderlijk huis is nog steeds een veilige haven voor mij.
Hersentumoren zijn sluipmoordenaars.
Het leven is een weg met kuilen en hobbels.
Haar ouderlijk huis is nog steeds een veilige haven.
Voetbal is oorlog.
De zon was een klein kind dat maar niet naar bed wilde: 

Slide 11 - Tekstslide

Dus :de metafoor=
 uiteraard ook een vorm van beeldspraak. 
Het lijkt ook een beetje op de vergelijking, maar het object ontbreekt hierbij: alleen het beeld wordt genoemd. Spreekwoorden en veel vaste uitdrukkingen
zijn metaforen. 
Denk bijvoorbeeld aan: 
'De appel valt nooit ver van de boom.' 

Slide 12 - Tekstslide

Terugblik:

Als je overdrijft, gebruik je een?
A
understatement
B
hyperbool
C
eufemisme
D
omgekeerde climax

Slide 13 - Quizvraag

"Het 'neuzen' van eskimo's is al zo oud als de weg naar Rome."
Wat is hier het beeld?
A
Het 'neuzen' van eskimo's
B
de weg naar Rome

Slide 14 - Quizvraag

"Wie de schoen past, trekke hem aan."
Is dit een metafoor of een vergelijking?
A
metafoor
B
vergelijking

Slide 15 - Quizvraag

"Dat oude dametje is zo mager als een lat." Is dit een metafoor of een vergelijking?
A
metafoor
B
vergelijking

Slide 16 - Quizvraag

"Wolken en zon spelen haasje over."
Is dit een personificatie?
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quizvraag

"Het papier is geduldig."
Is dit een personificatie?
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quizvraag

Papier is geduldig
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 19 - Quizvraag

Pieter is als een sluwe vos te werk gegaan.
A
Vergelijking
B
Personificatie
C
Metafoor

Slide 20 - Quizvraag

Annie kwam aanrijden in haar koekblik is een ....?
A
Vergelijking
B
Personificatie
C
Metafoor

Slide 21 - Quizvraag

Stijlfiguren:

We kopen wijn, kaas en brood
A
opsomming
B
herhaling
C
opsomming met climax
D
opsomming met anti-climax

Slide 22 - Quizvraag

Stijlfiguren:

Haar tante Marijke was vroeger een optimist, nu een realist en straks misschien een pessimist.

A
opsomming
B
opsomming met climax
C
opsomming met anti-climax
D
herhaling

Slide 23 - Quizvraag

Je zegt het zo, dat iets minder erg of hard overkomt
A
hyperbool
B
climax
C
understatement
D
eufenisme

Slide 24 - Quizvraag

Heerlijk helder Heineken is een?
A
drieslag
B
opsomming
C
tegenstelling
D
understatement

Slide 25 - Quizvraag

De zon streelde onze wangen
A
tegenstelling
B
personificatie
C
herhaling
D
opsomming

Slide 26 - Quizvraag

Geweldig, best mooi, wel aardig
A
climax
B
omgekeerde climax
C
drieslag
D
opsomming

Slide 27 - Quizvraag

zo stijf als een plank
A
understatement
B
vergelijking
C
tegenstelling
D
metafoor

Slide 28 - Quizvraag

Al duizend keer gezegd dat je...=
A
personificatie
B
understatement
C
eufenisme
D
hyperbool

Slide 29 - Quizvraag

Mark Rutte heeft wel een aardig salaris
A
hyperbool
B
understatement
C
eufemisme
D
omgekeerde climax

Slide 30 - Quizvraag

Een steeds sterker wordende reeks is?
A
hyperbool
B
tegenstelling
C
climax
D
drieslag

Slide 31 - Quizvraag

"De jongen die een tien had gehaald was zo trots als een pauw."
Wat is hier het object?
A
De jongen
B
een pauw

Slide 32 - Quizvraag

Aan de slag

Slide 33 - Tekstslide

Maken:
Hoofdstuk 3 Woordenschat
blz. 92 t/m 95

startopdr. + opdr. 1 t/m 5

Slide 34 - Tekstslide

                                          H3A-2022

Slide 35 - Tekstslide