In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Aujourd'hui au programme:
-Bron A hoofdstuk 5
-Vocabulaire A hoofdstuk 5
-Presentatie Imke F, Imke L, Yalissa
Slide 1 - Tekstslide
Avant de commencer:
Pak erbij: tekstboek blz. 56
Werkboek B vanaf nu.
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
4a.
Lis le titre et l'introduction du texte à la page 56 du livre de textes. Réponds aux questions en néerlandais.
Slide 4 - Tekstslide
Lis le titre et l'introduction du texte à la page 56 du livre de textes. Réponds aux questions en néerlandais. Wat moet je lezen? In welke taal moet je antwoord geven?
Slide 5 - Open vraag
1. Wat zegt het vraagteken in de titel over de inhoud van bron A?
Slide 6 - Open vraag
2. Waar zijn Inès en Nathan?
Slide 7 - Open vraag
3. Op welke dag denk je dat het gesprek plaatsvindt? Leg uit.
Slide 8 - Open vraag
Lis le texte en entier, regarde les images.
Slide 9 - Tekstslide
1. Le week-end dernier, Nathan a............. Maître Gims.
A
écouté le cd de
B
est allé voir
Slide 10 - Quizvraag
2. Nathan et Inès............la même musique.
A
aiment
B
n'aiment pas
Slide 11 - Quizvraag
3. Inès a assité à un match de foot avec ........
A
sa famille
B
ses amis
Slide 12 - Quizvraag
4. Son frère Maxime joue dans un club de foot......
A
amateur
B
professionnel
Slide 13 - Quizvraag
5. Le FC Nantes jouait .......
A
à domicile
B
à l'extérieur
Slide 14 - Quizvraag
Vocabulaire opdracht
Slide 15 - Tekstslide
het veld
de sfeer
verlaten
het doelpunt
overeenkomen met
grapjes maken
rennen
het begin
blaguer
le début
correspondre à
l'ambiance
quitter
le but
courir
le terrain
Slide 16 - Sleepvraag
Welk woord wordt omschreven? kies uit: blaguer-le début- correspondre à- l'ambiance- quitter- le but-courir- le terrain 1. L'atmosphère à un concert ou à une fête.
Slide 17 - Open vraag
Welk woord wordt omschreven? kies uit: blaguer-le début- correspondre à- quitter- le but-courir- le terrain
2. L'espace dans lequel le ballon doit entrer pour marquer un point.
Slide 18 - Open vraag
Welk woord wordt omschreven? kies uit: blaguer-le début- correspondre à- quitter-courir- le terrain 3. Aller vite:
Slide 19 - Open vraag
Welk woord wordt omschreven? kies uit: blaguer-le début- correspondre à- quitter- le terrain 4. Raconter une histoire drôle
Slide 20 - Open vraag
Welk woord wordt omschreven? kies uit: le début- correspondre à- quitter- le terrain 5. L'espace aménagé pour une activité sportive.
Slide 21 - Open vraag
Welk woord wordt omschreven? kies uit: le début- correspondre à- quitter- 6. Sortir ou s'en aller
Slide 22 - Open vraag
Huiswerk:
Leren vocabulaire A hoofdstuk 5: blz. 39 werkboek B