4.2 - Week 2 - Grammatica Quiz

ZRGVEPL419AK
QUIZ
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

ZRGVEPL419AK
QUIZ

Slide 1 - Tekstslide

ZIE OVERZICHT

Slide 2 - Tekstslide

ZINSDELEN

Slide 3 - Tekstslide

Wordt zijn nieuwe fiets morgen geleverd?
Wat is de persoonsvorm?
A
wordt
B
zijn
C
nieuwe fiets
D
geleverd

Slide 4 - Quizvraag

Je kunt je telefoon na de pauze bij de conciërge ophalen.
Wat is het onderwerp?
A
je
B
de conciërge
C
je telefoon
D
na de pauze

Slide 5 - Quizvraag

Je kunt je telefoon na de pauze bij de concierge ophalen.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
je
B
de concierge
C
je telefoon
D
na de pauze

Slide 6 - Quizvraag

Hij zag de bal net op tijd aankomen.
Wat is de persoonsvorm?
A
aankomen
B
op tijd
C
hij
D
zag

Slide 7 - Quizvraag

Hij zag de bal net op tijd aankomen.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
de bal
B
op tijd
C
hij
D
zag

Slide 8 - Quizvraag

Denise geeft mij een cadeau.
Wat is 'mij'?
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
persoonsvorm
D
meewerkend voorwerp

Slide 9 - Quizvraag

Denise geeft mij een cadeau.
Wat is 'een cadeau'?
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
persoonsvorm
D
meewerkend voorwerp

Slide 10 - Quizvraag

Hij is gisteren ziek geweest.
Wat is het naamwoordelijk gezegde?
A
is
B
geweest
C
is geweest
D
is ziek geweest

Slide 11 - Quizvraag

Ik zie hen steeds voorbij lopen.
Wat is 'hen'?
A
persoonsvorm
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 12 - Quizvraag

WOORDSOORTEN

Slide 13 - Tekstslide

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het ...
A
gezegde
B
werkwoordelijk gezegde
C
onderwerp
D
zelfstandig naamwoord

Slide 14 - Quizvraag

Ze zal na de vakantie voor de zoveelste keer aan haar studie beginnen.
Wat is het voor?
A
lidwoord
B
voorzetsel
C
bijwoord
D
telwoord

Slide 15 - Quizvraag

Ze zal na de vakantie voor de zoveelste keer aan haar studie beginnen.
Wat is het zoveelste?
A
lidwoord
B
voorzetsel
C
bijwoord
D
telwoord

Slide 16 - Quizvraag

Het is een hele dure jas.
Wat is 'jas'?
A
zelfstandig naamwoord
B
voegwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
bijwoord

Slide 17 - Quizvraag

Het is een hele dure jas.
Wat is 'hele'?
A
zelfstandig naamwoord
B
voegwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
bijwoord

Slide 18 - Quizvraag

Mijn tante blijkt vorige week oma geworden te zijn.
Wat is het koppelwerkwoord?
A
blijkt
B
geworden
C
zijn

Slide 19 - Quizvraag

Paul wil biefstuk eten en hij wil tv kijken.
Wat is 'en' ?
A
lidwoord
B
werkwoord
C
voegwoord
D
bijwoord

Slide 20 - Quizvraag

Paul wil overal bier drinken
en hij wil dansen.
Wat is 'en' ?
A
lidwoord
B
werkwoord
C
voegwoord
D
bijwoord

Slide 21 - Quizvraag

Paul wil overal bier drinken
en hij wil dansen.
Wat is 'overal'?
A
lidwoord
B
werkwoord
C
voegwoord
D
bijwoord

Slide 22 - Quizvraag

De wafels met stroop zijn lekker.
Wat is 'lekker'?
A
zelfstandig naamwoord
B
voegwoord
C
bijwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 23 - Quizvraag

De wafels met stroop zijn lekker.
Wat is 'lekker'?
A
zelfstandig naamwoord
B
voegwoord
C
bijwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 24 - Quizvraag

Hoe schrijf je ...

Slide 25 - Open vraag

Hoe schrijf je ...

Slide 26 - Open vraag

Hoe schrijf je ...

Slide 27 - Open vraag

Hoe schrijf je ...

Slide 28 - Open vraag

Hoe schrijf je ...

Slide 29 - Open vraag

Hoe schrijf je ...

Slide 30 - Open vraag

Hoe schrijf je ...

Slide 31 - Open vraag

Hoe schrijf je ...

Slide 32 - Open vraag