2GA Nederlands 16/05/2022

Zelfstandig lezen
timer
20:00
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Zelfstandig lezen
timer
20:00

Slide 1 - Tekstslide

Planning :
- Lezen
- Nabespreken opdrachten 7, 8
- Start maken met Blok 4 Lezen
- Korte afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Lezen blok 3/4/5
Zinsverbanden en alineaverbanden

Slide 3 - Tekstslide

Zinsverbanden...
... kun je herkennen aan signaalwoorden.

Slide 4 - Tekstslide

In blok 3 heb je geleerd over...
1. uitspraak-opsomming
2. uitspraak-tegenstelling
3. uitspraak-voorbeeld

Slide 5 - Tekstslide

In blok 5 leer je over...
- middel-doel
- oorzaak-gevolg
- uitspraak-vergelijking
- uitspraak-reden

Slide 6 - Tekstslide

Welk verband zie je?
Latere vondsten maken duidelijk dat in dezelfde periode al wielen rolden in sommige gebieden. Zo liggen bij het Noord-Duitse dorp Flintbek wielsporen van wel 5500 jaar oud.
A
uitspraak-opsomming
B
uitspraak-tegenstelling
C
uitspraak-voorbeeld

Slide 7 - Quizvraag

Welk verband zie je?
Er zijn onderzoeken gedaan, maar er is geen duidelijke oorzaak uitgekomen.
A
uitspraak-opsomming
B
uitspraak-tegenstelling
C
uitspraak-voorbeeld

Slide 8 - Quizvraag

Welk verband zie je?
Niet alleen kinderen, maar ook volwassenen slaapwandelen.
A
uitspraak-opsomming
B
uitspraak-tegenstelling
C
uitspraak-voorbeeld

Slide 9 - Quizvraag

Welk verband zie je?
Eerst plunderden de Vikingen de nederzetting, daarna staken ze die in brand.
A
uitspraak-opsomming
B
uitspraak-tegenstelling
C
uitspraak-voorbeeld

Slide 10 - Quizvraag

Welk verband zie je?
Het klinkt wel als een goede verklaring, echter is dat het niet.
A
uitspraak-opsomming
B
uitspraak-tegenstelling
C
uitspraak-voorbeeld

Slide 11 - Quizvraag

Welk verband zie je?
De Vikingen bestonden uit diverse volken, zoals Denen en Zweden.
A
uitspraak-opsomming
B
uitspraak-tegenstelling
C
uitspraak-voorbeeld

Slide 12 - Quizvraag

Welk verband zie je?
De dodo is niet zo'n slim dier. Een varken daarentegen is juist erg intelligent.
A
uitspraak-opsomming
B
uitspraak-tegenstelling
C
uitspraak-voorbeeld

Slide 13 - Quizvraag

Lees nu de inleiding van tekst 2 grondig

Intelligentie bij dieren is lastig te meten.
Ze kunnen niet praten, dus weten we niet
wat ze denken. Wel kunnen we simpele
testjes met ze doen.

Slide 14 - Tekstslide

Welke manier van inleiden gebruikt de schrijver?
A
vragen stellen
B
onderwerp aankondigen
C
anekdote vertellen
D
aanleiding van het schrijven noemen

Slide 15 - Quizvraag

Lees de rest van de tekst grondig

Slide 16 - Tekstslide

Verwijswoorden...
... verwijzen naar eerder genoemde woorden. 

- een los woord
- een groepje woorden
- een hele zin
- stukken uit meerdere zinnen die je zelf moet samenvoegen

Slide 17 - Tekstslide

Waarnaar verwijst "dat" in regel 9?
A
herhalen
B
foutloos herhalen
C
het simpele testje
D
een kwart seconde

Slide 18 - Quizvraag

Waarnaar verwijst "ze" in regel 18?

Slide 19 - Open vraag

Waarnaar verwijst "ze" in regel 24?

Slide 20 - Open vraag

Lees alinea 2 (regel 5 t/m 17). Formuleer zelf een kernzin voor deze alinea.

Slide 21 - Woordweb

In regel 11 staat een signaalwoord. Welk woord is dit?

Slide 22 - Open vraag

Bij welk verband hoor dit signaalwoord?
A
uitspraak-tegenstelling
B
uitspraak-opsomming
C
uitspraak-voorbeeld

Slide 23 - Quizvraag

Geef de delen van dit verband weer.

Slide 24 - Woordweb

In regel 13 staat het signaalwoord "maar", waarna een tegenstelling volgt. Welke zin uit alinea 2 is de uitspraak?

Slide 25 - Open vraag

Lees regel 18 t/m 26 grondig

Slide 26 - Tekstslide

Welke zin is de hoofdzaak van alinea 3?
De zin die begint met:
A
En hun hersenomvang...
B
Maar het allergrootste verschil...
C
De dolfijnen brachten...

Slide 27 - Quizvraag

Alineaverbanden
Alinea's kunnen op vier verschillende manieren met elkaar worden verbonden. 

  1. herhaling
  2. overgangszinnen met een verwijzing
  3. aankondigende zinnen
  4. signaalwoorden

Slide 28 - Tekstslide

1. Herhaling
Aan het begin van een nieuwe alinea worden woorden of groepen woorden uit de vorige alinea herhaald. Dit gebeurt soms in dezelfde, maar vaak in andere woorden.

Slide 29 - Tekstslide

2. Overgangszinnen met een verwijzing

Overgangszinnen staan meestal aan het begin van een alinea. In een van de zinnen staat een verwijzing naar iets wat eerder is gezegd, vaak in de vorm van verwijswoorden, zoals die, dat, deze, hiermee, hiervan, zulke, zo'n.

Slide 30 - Tekstslide

3. Aankondigende zinnen
Een aankondigende zin staat meestal aan het eind van een alinea en vertelt wat je verderop in de tekst kunt verwachten. 

voorbeeld
Het onderzoek naar de oorzaak van de ramp heeft een aantal opmerkelijke misstanden duidelijk gemaakt. 

De lezer verwacht nu dat de schrijver de misstanden gaat noemen.

Slide 31 - Tekstslide

4. Signaalwoorden
Een signaalwoord staat in het begin van de alinea en geeft de lezer een seintje over het soort verband. 

Slide 32 - Tekstslide

Welk verband zie je tussen alinea 1 en 2?
A
herhaling
B
overgangszinnen met een verwijzing
C
aankondigende zinnen
D
signaalwoorden

Slide 33 - Quizvraag

Welke woorden worden er herhaald? Gebruik het enkelvoud.

Slide 34 - Open vraag

Welk verband zie je tussen alinea 2 en 3?
A
herhaling
B
overgangszinnen met een verwijzing
C
aankondigende zinnen
D
signaalwoorden

Slide 35 - Quizvraag

Welk signaalwoord zie je?

Slide 36 - Open vraag

Aan de slag...
....   met opdracht 3, blz.  204 en 205

Deze opdracht is huiswerk voor morgen !

Slide 37 - Tekstslide