Feiten en meningen

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat leer je vandaag?
  • Je leert feiten en meningen herkennen;
  • Je leert het verschil tussen beide.




Slide 2 - Tekstslide

Een feit:

  • Een feit kun je controleren.
  • Een feit is iets wat echt zo is.

  • Een week heeft 7 dagen.
  • Een jaar heeft 4 seizoenen.
  • Er gaan mensen dood aan corona.

  • Van deze uitspraken kun je checken of het waar is.
  • Kun je het bewijzen? Dan is het een feit.

Slide 3 - Tekstslide

Een mening:

  • Een mening kun je niet controleren.
  • Een mening is van jou.
  • Je kunt het eens of oneens zijn met een mening.

  • Een opleiding volgen is zonde van je tijd.
  • Pizza's zijn niet lekker.
  • Mensen met rode schoenen hebben geen gevoel voor mode.

  • Je onderbouwt je mening met argumenten.
  • Zo maak je jouw mening geloofwaardig.
  • Dat doe je met signaalwoorden: ik vind ... omdat, want.

Slide 4 - Tekstslide

Smaken verschillen.
A
Feit
B
Mening

Slide 5 - Quizvraag

Onze docent Nederlands is een slimme man.
A
Feit
B
Mening

Slide 6 - Quizvraag

Computergames zijn pas leuk als er geweld in zit.
A
Feit
B
Mening

Slide 7 - Quizvraag

Alle relschoppers moeten een straf krijgen.
A
Feit
B
Mening

Slide 8 - Quizvraag

Iedereen is anders.
A
Feit
B
Mening

Slide 9 - Quizvraag

Er is geen beter land dan Nederland
A
Feit
B
Mening

Slide 10 - Quizvraag

Argumenten:

  • Om iemand te overtuigen van jouw mening gebruik je argumenten.
  • Geef je goede argumenten bij jouw mening? Dan zullen mensen eerder geneigd zijn jouw mening over te nemen.

  • Ik vind dat motorclubs verboden moeten worden (mening), omdat ze zich vaak met criminele zaken bezig houden (argument). 

  • Vind je dit een goed argument? Waarom wel/waarom niet?

Slide 11 - Tekstslide

De meeste mensen op de wereld gebruiken geen toiletpapier.
A
Feit
B
Mening

Slide 12 - Quizvraag

13 x 13 = 169
A
Feit
B
Mening

Slide 13 - Quizvraag

Lachen is gezond.
A
Feit
B
Mening

Slide 14 - Quizvraag

Coca Cola is de beste cola.
A
Feit
B
Mening

Slide 15 - Quizvraag

Nederlands is een stom vak.
A
Feit
B
Mening

Slide 16 - Quizvraag

Nederlands is goed voor je algemene ontwikkeling.
A
Feit
B
Mening

Slide 17 - Quizvraag

Amsterdam is de hoofdstad van Nederland. Amsterdam heeft prachtige grachten. In de 17e
eeuw werd Amsterdam de grootste handelsstad ter wereld. Dit kwam vooral omdat Hollandse schepen producten uit Zuidoost Azië meebrachten, die zeldzaam en duur waren. Tegenwoordig telt 
Amsterdam ruim 800.000 inwoners. De stad wordt
wereldwijd gezien als een bezienswaardigheid. Het vernieuwde Rijksmuseum trekt meer dan 8.000 bezoekers per dag. 


Bijna alle zinnen zijn feiten, maar één zin niet. Welke zin is dat?

Slide 18 - Tekstslide

Amsterdam ligt in de provincie Noord-Holland. Het is de mooiste stad ter wereld. Dit komt door de vele unieke grachten die de stad kent. Deze grachten zijn omzoomd met mooie bomen en prachtige huizen met pittoreske gevels. Amsterdam is ongetwijfeld ook de gezelligste stad ter wereld. Dit is te danken aan de vele sfeervolle cafés. Helaas zijn er ook nogal wat coffeeshops waar je softdrugs kunt kopen. Als die verboden waren, zou de stad nóg aantrekkelijker worden.


Bekijk per zin of het een feit, mening of argument is.

Slide 19 - Tekstslide

Ik vind dat de lessen online gegeven moeten worden, want ...

Slide 20 - Open vraag

Ik vind dat de scholen open moet blijven, want ...

Slide 21 - Open vraag

Lees (en beluister) de tekst.

Slide 22 - Tekstslide

Wat is het onderwerp
van de tekst?
Gebruik twee woorden voor het antwoord.

Slide 23 - Open vraag

Wat is de mening van de brievenschrijver over het onderwerp?

Slide 24 - Open vraag

Welke twee argumenten geeft hij voor zijn mening?

Slide 25 - Open vraag

Wat heb je vandaag geleerd?

  • je weet wat een mening is;
  • je weet wat een feit is;
  • je weet het verschil tussen beide;
  • je weet nu dat je een mening met argumenten kunt onderbouwen.

Slide 26 - Tekstslide

Zelf oefenen:

  • H4.1: maken opdracht 1 en 2.
  • H4.2: maken opdracht 1 en 2.



Slide 27 - Tekstslide