Grammar unit 3

Today's planning
Herhaling grammatica
--> Present Continuous
--> Plural (meervoud)
--> A / An (Leedwoorden)
--> Bezittelijke voornaamwoorden 

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Today's planning
Herhaling grammatica
--> Present Continuous
--> Plural (meervoud)
--> A / An (Leedwoorden)
--> Bezittelijke voornaamwoorden 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Vraag: Is he watching a film?
Ant: Yes,.....

Slide 3 - Open vraag

Vraag: Are you writing an email, Tom?
Antw: No, ....

Slide 4 - Open vraag

Vraag: Are they singing a song?
Antw: Yes, ...

Slide 5 - Open vraag

Vraag: Is he wearing a sweater?
Antw: No,

Slide 6 - Open vraag

Articles
A
Gebruik je voor woorden die beginnen met een medeklinker

Uitzondering bij --> euro, European, university, uniform
(Bij deze woorden hoor je de -J- klank)
An
Gebruik je bij woorden die met een klinker beginnen
 (A, E, I, O, U)

Uitzondering bij --> hour (de H spreek je niet uit)

Slide 7 - Tekstslide

Luke eats ___apple.
A
a
B
an

Slide 8 - Quizvraag

We will see you in _______ hour.
A
a
B
an

Slide 9 - Quizvraag

There is ___cat on the mat.
A
a
B
an

Slide 10 - Quizvraag

A dog is _____animal.
A
a
B
an

Slide 11 - Quizvraag

I have to wear_________ uniform to school.
A
a
B
an

Slide 12 - Quizvraag

Plural (meervoud)
De algemene regel is: Zet een -s achter het zelfstandig naamwoord.

Voorbeeld:
One boy → two boys
One apple → three apples
One house → four houses

 

Slide 13 - Tekstslide

Uitzonderingen!
De uitzonderingen zijn: 
1. Eindigt het woord op medeklinker + Y → meervoud wordt -ies

Voorbeeld: 
One hobby → two hobbies
One story → three stories

Slide 14 - Tekstslide

Uitzonderingen
2. Eindigt het woord op -f(e) → meervoud wordt -ves
Voorbeeld:
one knife - two knives
one wife - three wives
one life - four lives
one calf - ten calves

Slide 15 - Tekstslide

Onregelmatige meervouden
Man → me
Woman → women
Child → children 
Tooth → teeth 
Foot → Feet


Slide 16 - Tekstslide

Meervoud van: child

Slide 17 - Open vraag

Meervoud van: foot

Slide 18 - Open vraag

Meervoud van: helmet

Slide 19 - Open vraag

Meervoud van: family

Slide 20 - Open vraag

Meervoud van: headscarf

Slide 21 - Open vraag

Bezittelijke voornaamwoorden
Het bezittelijke voornaamwoord geef aan dat iets in het bezit is van iemand.

Bijvoorbeeld: Dit is mijn huis → This is my house
Dit is jouw huis → This is your house

Slide 22 - Tekstslide

Mijn
My
Jouw, Jullie
Your
Zijn
His
Haar
Her
Van het, ervan
Its
Ons
Our
Hun
Their

my
mijn
your
jouw/ jullie
his
zijn
her
haar
its
van het, ervan
our
ons
their
hun

Slide 23 - Tekstslide

This is their house --> wat betekend their?
A
hun
B
daar
C
onze
D
zijn

Slide 24 - Quizvraag

This is our house --> wat betekend our?
A
hun
B
zijn
C
ons
D
jullie

Slide 25 - Quizvraag