BSR 20/5 2aha Grammatica WS 8

Bestudeer de theorie op blz. 220.
Beantwoord de startvraag.
Klaar? Begin alvast aan paragraaf 
5.8 in je (online) boek. 
5.8 Telwoorden
Startopdracht:
GRAMMATICA
Woordsoorten
timer
5:00
Havo: Maak een zin waarin een hoofdtelwoord en een rangtelwoord voorkomt.
Vwo:  Maak een zin waarin een bepaald hoofdtelwoord en een onbepaald rangtelwoord voorkomt.
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Bestudeer de theorie op blz. 220.
Beantwoord de startvraag.
Klaar? Begin alvast aan paragraaf 
5.8 in je (online) boek. 
5.8 Telwoorden
Startopdracht:
GRAMMATICA
Woordsoorten
timer
5:00
Havo: Maak een zin waarin een hoofdtelwoord en een rangtelwoord voorkomt.
Vwo:  Maak een zin waarin een bepaald hoofdtelwoord en een onbepaald rangtelwoord voorkomt.

Slide 1 - Tekstslide

  • Je kunt onderscheid maken tussen de vier verschillende soorten telwoorden.
  • Je weet het verschil in functie tussen nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden.
Lesdoelen

Slide 2 - Tekstslide

Planning

Uitleg werkwoordspelling 

Zelfstandig met de oefeningen aan de slag
P L A N N I N G
Cursus 5 - Grammatica
1. Lesdoelen.
2. Herhaling van de woordsoorten tot nu toe.
3. Uitleg §8 Telwoord.
4. Klassikale check.
5. Tijd voor huiswerk (zelfstandig of in tweetallen).
6. Afsluiten.

Slide 3 - Tekstslide

Vul hier je antwoord op de startvraag in.

Slide 4 - Open vraag

Grammatica woordsoorten
Zinnen bestaan uit woorden. Die woorden kun je indelen in soorten. Je kunt van elk woord in een zin bepalen bij welke woordsoort het hoort. Zo ontdek je hoe een taal is opgebouwd.

Slide 5 - Tekstslide

§6: Zelfstandig, koppel- en hulpwerkwoord
blz. 216-217

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Zelfstandige werkwoorden
Een werkwoord is een woord dat je kunt doen: fietsen, leren, werken, eten. Maar een werkwoord kan je ook overkomen: vallen, struikelen, krijgen.
Als we weten wat er wordt bedoeld met een bepaald werkwoord, dan noem je dat een zelfstandig werkwoord.

Slide 8 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden
Koppelwerkwoorden koppelen altijd een eigenschap aan het onderwerp in de zin. Ze zijn onderdeel van het naamwoordelijk gezegde (het onderwerp van de zin is of wordt iets). 

We kennen de volgende koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.

Jullie presentatie is [heel grappig].
Olivia wordt [snel boos].
Bart blijft de hele dag op zijn kamer.

Slide 9 - Tekstslide

Hulpwerkwoorden
Let op: sommige werkwoorden hebben van zichzelf geen duidelijke betekenis: hebben, kunnen, mogen, moeten, willen, worden, zijn, zullen. Daarom 'helpen' deze woorden altijd een ander werkwoord. Dit is de reden dat we deze werkwoorden hulpwerkwoorden noemen.
 
Sommige opdrachten kunnen lastig zijn.
Vanavond zouden we pizza kunnen eten.

Slide 10 - Tekstslide

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
koppelwerkwoord
Zij
laten
hun
auto
morgen
repareren. 

Slide 11 - Sleepvraag

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
koppelwerkwoord
Hij 
kocht 
het
mooie
cadeau.

Slide 12 - Sleepvraag

Is het onderstreepte werkwoord een koppelwerkwoord of een zelfstandig werkwoord.
Koppelwerkwoord 

Zelfstandig werkwoord

Ze is dierenarts geweest.
Gister heb ik op school de hele dag geleerd.
Lisa is vorig jaar tandarts geworden.

Slide 13 - Sleepvraag

§8: Telwoord
blz. 220-221

Slide 14 - Tekstslide

Telwoorden
Bekijk de volgende zin:
  • In de eerste pauze at Yessin drie boterhammen en wat druiven.

In deze zin zijn de vetgedrukte woorden telwoorden. Er zijn vier soorten telwoorden. Ze geven een hoeveelheid of een volgorde (een plaats in een reeks) aan.

Slide 15 - Tekstslide

Een bepaald hoofdtelwoord (bep.hoofdtelw) noemt een precies aantal of een precieze hoeveelheid: dertien (13), een vijfde (1/5). Alleen bepaalde hoofdtelwoorden kun je vervangen door cijfers.

Een onbepaald hoofdtelwoord (onbep.hoofdtelw) noemt een onduidelijk aantal of een onduidelijke hoeveelheid: enkele, weinig.

Een bepaald rangtelwoord (bep.rangtelw) noemt een duidelijke plaats in een volgorde, in een rij: eerste, negende.

Een onbepaald rangtelwoord (onbep.rangtelw) noemt een onduidelijke plaats in een rij: middelste, laatste.


Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Hoofd-
telwoord
Rang-
telwoord
derde
negen
duizend
laatste
middelste
vierhonderd

Slide 18 - Sleepvraag

Duid alle telwoorden aan. 

Slide 19 - Sleepvraag

Uitlegfilmpje!

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Oefenen
Wat?
Cursus 5.8 Telwoord
Havo: Maak opdracht 1 t/m 6 (blz. 220-221). Opdracht 4 hoeft niet.
Vwo: Maak opdracht 1 t/m 4 op blz. 220-221).
* Keuze: echte boek of online boek!
Hoe?
Keuze: zelfstandig of in tweetallen.
Hulp
De 4 B's, oogje, theorie in de LessonUp.
Tijd
Timer.
Klaar?
Begin alvast aan paragraaf 5.10 (voegwoord) 
of herhaal paragraaf 5.2, 5.4 of 5.6.
timer
15:00

Slide 22 - Tekstslide

  • Je kunt onderscheid maken tussen de vier verschillende soorten telwoorden.
  • Je weet het verschil in functie tussen nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden.
Lesdoelen

Slide 23 - Tekstslide

''Ik weet het verschil tussen de vier soorten telwoorden.'
0 = echt (nog) niet / 10 = zeker wel
0100

Slide 24 - Poll

Ongeveer een jaar geleden werd in dit dorp de *zoveelste* sportzaak geopend.
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelword
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 25 - Quizvraag

Op *tweede* Paasdag zijn de meeste Nederlanders vrij.
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelword
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 26 - Quizvraag

*Negentig* procent van alle jongeren heeft een smartphone.
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelword
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 27 - Quizvraag

Het woord 'trappen' kan zowel een zelfstandig naamwoord als een werkwoord zijn. Maak twee zinnen om dit verschil te laten zien:
Eén zin met 'trappen' als zelfstandig naamwoord en een één zin met 'trappen ' als werkwoord.

Slide 28 - Open vraag