Steunles Nask 2e klas

Hoofdstuk 6 bewegen
Steunles
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 6 bewegen
Steunles

Slide 1 - Tekstslide

Tabel
Grootheid
Eenheid
Symbool
Formule
Snelheid
meter/seconde
V
V = S/t
Vgem = (Vbegin + Veind) / 2
Afstand
Reactieafstand
meter
S
S = V * t
Tijd
reactietijd
seconde
t
t = S/v
Stopafstand
meter
stopafstand = reactieafstand + remweg

Slide 2 - Tekstslide

Omrekenen
1 uur = 60 minuten  (1*60)                                 
1 uur = 3600 seconden (1*3600)

1 minuut = 0,02 uur (1/60)
1 minuut = 60 seconden (1*60)

1 seconde = 0,0003 uur (1/3600)
1 seconde = 0,02 minuten (1/60)

Slide 3 - Tekstslide

Omrekenen
  • Van m/s naar km/h --> x3,6




  • Van km/h naar m/s --> /3,6



1 seconde
3 600 seconde
1 uur
1 uur
10 meter
36 000 meter
36 000 meter
36 km
1 uur
1 uur
3 600 seconde
1 seconde
10 km
10 000 meter
10 000 meter
2,8 meter

Slide 4 - Tekstslide

Grafiek
  • Op de x as de tijd en op de y as de afstand

  • Als de grafiek stijler omhoog gaat wordt er in minder tijd dus meer afstand afgelegd, er is dus een versnelde beweging

  • Als de grafiek minder stijl omhoog gaat is er dus meer tijd nodig om die afstand af te leggen, er is dus een vertraagde beweging

Slide 5 - Tekstslide

Grafiek
Gemiddelde snelheid uitrekenen:
  • Stap 1: gegevens opschrijven
  •  t=7,8 uur is S=110 km
  • Stap 2: formule opschrijven
  • Vgem = S/t 
  • Stap 3: omrekenen, is hier niet nodig!
  • Stap 4: formule invullen
  • Vgem = 110/7,8 = 14 km/h

Slide 6 - Tekstslide

Grafiek
Wanneer fietsen ze waarschijnlijk de heuvel op?

  • Als je de heuvel opgaat, fiets je langzamer
  • Als je langzamer gaat wordt de grafiek minder stijl
  • De grafiek is minder stijl tussen 0,2 en 3 uur en tussen 4 en 7 uur, hier zijn ze dus waarschijnlijk de heuvel opgefietst

  • Leg je antwoord dus uit!

Slide 7 - Tekstslide

Welk symbool hoort er bij afstand?
A
V
B
S
C
t
D
T

Slide 8 - Quizvraag

Sleep de juiste eenheid naar het juiste symbool
V
S
t
meter/seconde
meter
seconde

Slide 9 - Sleepvraag

Hoe berekenen we de afstand?
A
S = V*t
B
S = V/t
C
S = t/V
D
V = S * t

Slide 10 - Quizvraag

Als een fietser 300 meter heeft afgelegd en een snelheid had van 22 meter/seconde, hoeveel seconde heeft hij dan gefietst? rond af op een heel getal
schrijf op: stap 1. gegevens, stap 2. formule, stap 4 formule invullen
(stap 3 is omrekenen maar dat hoeft hier niet)

Slide 11 - Open vraag

Neem over en vul in:
2,5 uur = ... seconden
36 minuten = ... uur
0,42 uur = ... minuten
Schrijf je berekening erbij!

Slide 12 - Open vraag

Geef aan welke grafiek hoort bij een eenparige beweging, een versnelde beweging en een vertraagde beweging
Versnelde beweging
Vertraagde beweging
Eenparige beweging

Slide 13 - Sleepvraag

Grafiek vraag (in je schrift)
a. berekend de gemiddelde snelheid

b. Wanneer fietsen ze de heuvel op?

c. bereken de snelheid die ze hadden op 100 km

d. bereken wat de snelheid is op 80 km in meter/seconde

Slide 14 - Tekstslide

Antwoord
a. stap 1: op t = 10 uur is S 150 km
    stap 2: V = S/t 
    stap 4: V = 150/10 = 15 km/h

b. tussen 1 en 2,5 uur is de grafiek het minst stijl, als de grafiek minder stijl is ga je langzamer en als je ene heuvel opgaat fiets je langamer. Vanaf 6,2 uur wordt de grafiek ook minder stijl, dus ook hier gaan ze een heuvel op

Slide 15 - Tekstslide

Antwoord
c. op S = 100 km is t 6 uur
     V = S/t
      V = 100/6 = 17 km/h
d. Op 80 km is t 5 uur
      V = S/t
       V = 80/5 = 16 km/h
       16 / 3,6 = 4 m/s
Dus bij d zijn stap 3 omrekenen en stap 4 de formule invullen omgedraait, het is namelijk makkelijker om alleen het antwoord om te rekenen dan de gegevens.

Slide 16 - Tekstslide

remweg
Als de snelheid n keer zo groot wordt, wordt de remweg n2 x zo lang

Dus als de remweg bij 30 km/h 5 meter is en je versneld naar 60 km/h, is je snelheid 2x zo groot en wordt de remweg dus (22=) 4x zo lang, dus 20 meter

Versnel je van 30 km/h naar 90 km/h, dan is de snelheid 3x zo groot!
remweg = (32=) 9 zo lang, dus 5x9= 45 meter


Slide 17 - Tekstslide

bij een snelheid van 30 km/h hoort de remweg 5 m, welke remweg hoort er bij 120 km/h?
A
70 m
B
20 m
C
80 m
D
40 m

Slide 18 - Quizvraag

Reactieafstand
stopafstand = reactieafstand + remweg
- vaak geven ze de reactietijd en de remweg die bij de snelheid hoort
- reactietijd is TIJD en reactieafstand is AFSTAND, dit is dus niet hetzelfde

reactieafstand = V*t = snelheid * reactietijd
- let op dat je alles in m/s of km/h doet!!

Slide 19 - Tekstslide

Opgave, schrijf in je schrift
Een automobilist rijdt in de bebouwde kom 60 km/h. plotseling ziet hij 39 m voor zijn auto een kind oversteken. Zijn reactietijd is 0,7 s en de remweg is 27 m bij 60 km/h.
a. laat met een berekening zien dat er net geen botsing tussen auto en kind optreedt

b. bij welke afstand tussen auto en kind was het nog net goed gegaan bij een snelheid van 90 km/h?

Slide 20 - Tekstslide

Antwoord
Een automobilist rijdt in de bebouwde kom 60 km/h. plotseling ziet hij 39 m voor zijn auto een kind oversteken. Zijn reactietijd is 0,7 s en de remweg is 27 m bij 60 km/h.
a. V = 60 km/h, S= 39 m, reactietijd = 0,7 s en de remweg is 27 m
     stopafstand = reactieafstand + remweg & S = V * t
    60 / 3,6 = 16,7 m/s
     reactieafstand = V* t = 16,7 * 0,7 = 11,7 meter
     stopafstand = 11,7 + 27 = 38,7 meter
     38,7 m ligt onder de 39 meter, het gaat dus nog net goed


Slide 21 - Tekstslide

Antwoord
Een automobilist rijdt in de bebouwde kom 60 km/h. plotseling ziet hij 39 m voor zijn auto een kind oversteken. Zijn reactietijd is 0,7 s en de remweg is 27 m bij 60 km/h.
b. Snelheid = 90 km/h, de snelheid is 1,5 x zo groot, dus de remweg wordt       (1,52=) 2,25 x zo groot. Remweg = 27*2,25 = 61 m
    90 / 3,6 = 24 m/s
    reactieafstand = V * t = 24  * 0,7 = 17 meter
    Stopafstand = 61+17= 78 meter, het gaat nog net goed op 78 meter afstand



Slide 22 - Tekstslide

Waar moet je goed op letten?
  • Zorg dat je de grootheden, eenheden, symbolen en formules kent
  • Let altijd goed op of alles in de juiste eenheid staat, bijvoorbeeld als je met m/s rekent dat je de afstand ook echt in meters hebt en de tijd in seconden

  • Kijk naar de grafiek, wat staat er op de x-as en wat staat er op de y-as

  • Hou het stappenplan aan: Stap 1. schrijf gegevens op, stap 2. schrijf de formule(s) op, stap 3. reken als het nodig is alles om naar de juiste eenheid, stap 4. vul de formule in en schrijf je antwoord op in de juiste eenheid en stap 5. geef je antwoord in woorden als dat nodig is.
  • Je moet dus ook goed weten hoe je eenheden moet omrekenen!

Slide 23 - Tekstslide