13.5 Het autonome zenuwstelsel

13.5 Het autonome zenuwstelsel
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

13.5 Het autonome zenuwstelsel

Slide 1 - Tekstslide

Deze les: 
- Herhalen/afronden 13.4
- Bespreken huiswerk 13.4 opdr. 1 t/m 5
- D-toets 13.3 + 13.4 maken
- 13.5 Het autonome zenuwstelsel
- Examentraining H13

Slide 2 - Tekstslide

Exciterende neurotransmitter-> EPSP
Exciterende postsynaptische potentiaal (EPSP):
de membraanpotentiaal van het postsynaptisch neuron wordt tijdelijk minder negatief

Slide 3 - Tekstslide

Inhiberende neurotransmitter-> IPSP
Inhiberende postsynaptische potentiaal (IPSP):
de membraanpotentiaal van het postsynaptisch neuron wordt tijdelijk  negatiever

Slide 4 - Tekstslide

Impulsoverdracht tussen neuronen
Elk neuron maakt maar één type neurotransmitter en kan dus ook alleen maar óf exciterend óf inhiberend zijn.

Of er een actiepotentiaal in het volgende neuron ontstaat, hangt af van de optelsom (summatie) = het effect van alle exciterende (EPSP) en inhiberende (IPSP) neurotransmitters op het postsynaptische potentiaal. 

Slide 5 - Tekstslide

EPSP + IPSP = summatie
Elk neuron heeft contact met meerdere andere neuronen.

Slide 6 - Tekstslide

EPSP + IPSP = summatie
De EPSP als gevolg van één stimulerende neurotransmitter is meestal te gering om een actiepotentiaal op te wekken.

Slide 7 - Tekstslide

EPSP + IPSP = summatie
De optelsom (summatie) van alle EPSP's en IPSP's op een bepaald moment bepalen of er in het postsynaptisch neuron een actiepotentiaal optreedt.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Neuron P geeft een neurotransmitter met een inhiberende werking af.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quizvraag

De drempelwaarde van neuron Q wordt niet bereikt.


A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quizvraag

In neuron Q vindt geen ionentransport plaatst.


A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

1
2
3
4
Exciterend, inhiberend of niets?

Slide 14 - Tekstslide

Inhiberende neurotransmitter
Exciterende neurotransmitter
1
2
3
4

Slide 15 - Sleepvraag

Verschillende typen schakelingen
 A) Convergentie – Informatie uit verschillende bronnen komt samen bij één neuron.

Slide 16 - Tekstslide

Verschillende typen schakelingen
 B) Divergentie – Informatie uit één bron wordt verspreid naar verschillende bestemmingen.

Slide 17 - Tekstslide

Verschillende typen schakelingen
 C) Parallelcircuit – Eén prikkel veroorzaakt een korte reeks actiepotentialen omdat de parallelwegen verschillend van lengte zijn.

Slide 18 - Tekstslide

Verschillende typen schakelingen
D) Positieve terugkoppeling – Impulsen kunnen circuleren zodat één prikkel een lange reeks actiepotentialen aan de outputkant kan veroorzaken. Het inhiberende neuron kan het proces zo nodig stoppen. Dergelijke circuits kunnen fungeren als ritmegenerator (bijv. voor rillen of krabben). 

Slide 19 - Tekstslide

Verschillende typen schakelingen
E) Negatieve terugkoppeling – Hierdoor wordt een limiet gesteld aan de vuur-frequentie van het output-neuron; van belang om overstimulatie van bijvoorbeeld spiervezels te voorkomen. 

Slide 20 - Tekstslide

Verschillende typen schakelingen
F) Reciproke inhibitie (wederkerige remming) – Een belangrijk mechanisme dat o.a. gebruikt wordt in het motorische systeem: aanspanning van een buigspier leidt automatisch tot ontspanning van een strekspier, en andersom. 
Het circuit is ook bruikbaar voor functies als contrastversterking en ruisonderdrukking. 

Slide 21 - Tekstslide

Doel 13.4
Je hebt geleerd hoe de overdracht van impulsen van het ene op het andere neuron plaatsvindt

Slide 22 - Tekstslide

Begrippen 13.4
synaps, presynaptisch/ postsynaptisch membraan, synapsspleet, neurotransmitter, exciterende/ inhiberende postsynaptische potentiaal, summatie

Slide 23 - Tekstslide

Opdracht:
- Nakijken + bespreken 13.4 opdr. 1 t/m 5
- Maken D-toets 13.3 + 13.4 (Classroom)

Klaar? 13.5 lezen en maken Examentraining H13

Slide 24 - Tekstslide

Inhoud hoofdstuk
13.1 Bouw centraal zenuwstelsel (onderdelen hersenen) 2 lessen
13.2 Cellen in het zenuwstelsel
13.3 Impulsgeleiding (hoe gaan signalen door een zenuwcel) 2 lessen
13.4 Impulsoverdracht tussen neuronen 
13.5 Autonoom zenuwstelsel (onbewuste deel van het zenuwstelsel)

Slide 25 - Tekstslide

Doel 13.5
Je leert hoe je zenuwstelsel je lichaam beïnvloed

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Animaal zenuwstelsel
Ontvangt informatie van de zintuigen, verwerkt (bewustwording) en koppelt op de juist manier aan je spieren
.
Grote betrokkenheid van de cortex/ grote hersenen. 

(Bewuste) aansturing skeletspieren.

Slide 28 - Tekstslide

Autonoom zenuwstelsel
Alle zaken die je zenuwstelsel regelt zonder dat je je hier bewust van bent: beïnvloeding van organen als darmen, hart, longen.

Grote betrokkenheid hypothalamus, hersenstam.

Aansturing gladde spieren.
 


Slide 29 - Tekstslide

De spieren die je gebruikt bij het praten
A
Animaal
B
Autonoom

Slide 30 - Quizvraag

De spieren in de huid die je kippenvel bezorgen
A
Animaal
B
Autonoom

Slide 31 - Quizvraag

De spieren die je gebruikt om te lopen
A
Animaal
B
Autonoom

Slide 32 - Quizvraag

De spieren die voor een kniepeesreflex zorgen
A
Animaal
B
Autonoom

Slide 33 - Quizvraag

Je hartspier
A
Animaal
B
Autonoom

Slide 34 - Quizvraag

De spieren voor de peristaltische beweging van je darm
A
Animaal
B
Autonoom

Slide 35 - Quizvraag

Autonoom zenuwstelsel


Bestaat uit twee delen:

Orthosympatisch zenuwstelsel: 
actie
Parasympatisch zenuwstelsel: 
rust en herstel
 


Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide


Organen gekoppeld via zwervende zenuw.
Parasympatisch zenuwstelsel

Slide 38 - Tekstslide


Organen gekoppeld via de grensstrengen.
Orthosympatisch zenuwstelsel

Slide 39 - Tekstslide

Dubbele innervatie
Organen zitten gekoppeld aan zowel het parasympatisch als het orthosympatisch zenuwstelsel.
--> dit heet: dubbele innervatie

Parasympatische zenuwcellen geven acethylcholine af, orthosympatische zenuwcellen geven noradrenaline af. 


Slide 40 - Tekstslide

Bij een astma-aanval trekken spieren in de wand van de bronchiën samen.
Welke neuronen geleiden de impulsen die leiden tot deze samentrekking?
A
alleen motorische neuronen van het orthosympatisch
B
alleen motorische neuronen van het parasympatisch
C
sensorische en motorische neuronen van het orthosympatisch
D
sensorische en motorische neuronen van het parasympatisch

Slide 41 - Quizvraag

Slide 42 - Link

Doel en begrippen 13.5
Je hebt geleerd hoe je zenuwstelsel je lichaam beïnvloed

Slide 43 - Tekstslide

Begrippen 13.5
centrale/ perifere zenuwstelsel, animale/ autonome zenuwstelsel, parasympatisch/ orthosympatisch zenuwstelsel, antagonistische werking, grensstrengen, zwervende zenuw, dubbele innervatie

Slide 44 - Tekstslide

Huiswerk
- Maak H13 Examentraining

Slide 45 - Tekstslide