Je schrijft ze zo kort mogelijk op; vd + ‘e’. Soms moet je een medeklinker toevoegen of een klinker weglaten. Eindigt het vd op ‘en’, dan is het bn ook op ‘en’.
- De wielrenner is gestopt. De gestopte wielrenner is nu gaan voetballen.
- De foto is vergroot. De vergrote foto hangt aan de muur.
- De wielrenners zijn uitgeput. De uitgeputte wielrenners kwamen na uren over de finish.
- Het ei is goed gebakken. Het gebakken ei ligt op mijn brood.