H2 formuleren: verwijswoorden

Goedemorgen
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Goedemorgen

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Tien minuten lezen
  • herhalen H1 foutieve samentrekking
  • Starten met H2 formuleren

Slide 2 - Tekstslide

foutieve samentrekking
* functie: zinsdeel/ werkwoord  moet hetzelfde zijn
Vrijdag is het feest en zijn we lekker vrij.
* betekenis: woord moet dezelfde betekenis hebben
Ik steek de straat over en een sigaret op.
* vorm: enkelvoud en meervoud moet overeenkomen.
In die kamer lag niet alleen een open vuilniszak, maar ook stink sokken, borden vol etensresten, lege colaflessen etc...

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Ik weet wat een antecedent is
  • Ik weet wanneer ik welk verwijswoord moet gebruiken
  • Ik kan een fout verwijswoord herkennen en verbeteren

Slide 4 - Tekstslide

H2 formuleren: verwijzen
Waarom?
Hoe?
Wat is van belang?

Slide 5 - Tekstslide

Verwijzen
Je verwijst naar het antecedent
woordgeslacht: onzijdig (het) of mannelijk/vrouwelijk (de)
Je verwijst met voornaamwoorden:
  1. aanwijzend
  2. betrekkelijk
  3. persoonlijk
  4. bezittelijk

Slide 6 - Tekstslide

Vul in:
De oude watertoren ____ daar stond, is vorige maand afgebroken.
A
die
B
dat
C
deze
D
dit

Slide 7 - Quizvraag

Hij vindt het meisje leuk ... bij hem in de klas zit.
A
die
B
dat

Slide 8 - Quizvraag

Aanwijzend en betrekkelijk voornaamwoord
Die of dat; deze of dit?

Verwijs naar de-woorden met die en deze en naar het-woorden met dat en dit.
De watertoren --> deze/die watertoren en de watertoren, die ...
Het huis --> dit/dat huis en het huis, dat ...


Slide 9 - Tekstslide

Vul in:
De regering is er voor ____ onderdanen en ____ moet naar hen luisteren.
A
zijn, hij
B
de, het
C
haar, zij
D
hun, ze

Slide 10 - Quizvraag

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
Mannelijke woorden zijn de-woorden; 
verwijs met hij, hem en zijn.
Ook vrouwelijke woorden zijn de-woorden; 
verwijs met zij, ze en haar.
Onzijdige woorden zijn het-woorden;
verwijs met het en zijn

Slide 11 - Tekstslide

Mannelijk of vrouwelijk?
Helaas kun je dit vaak niet 'weten'; je moet het opzoeken.

https://onzetaal.nl/taaladvies/mannelijk-vrouwelijk-woord/#:~:text=Woordgeslacht%3A%20mannelijk%20%2F%20vrouwelijk%20de%2Dwoord&text=Hoe%20weet%20je%20of%20een,hebben%20allebei%20het%20lidwoord%20de.

Slide 12 - Tekstslide

Vrouwelijke woorden herkennen
De-woorden die eindigen op één van de volgende achtervoegsels, zijn bijna altijd vrouwelijk:
-heid (waarheid), -schap (beterschap), -de (liefde), -te (diepte), -de (waarde), -ie (familie), -uur (cultuur), -ing (wandeling), -theek (bibliotheek)
Overzicht: H2 grammatica zinsdelen, overzicht theorie blz. 64

Slide 13 - Tekstslide

Het schoolbestuur heeft ... voorzitter uit ... functie ontheven.
A
haar, zijn
B
haar, haar
C
zijn, zijn

Slide 14 - Quizvraag

Vul in:
Ik ken de commissieleden en ik zal de brief morgen aan ... verzenden.
A
hen
B
hun

Slide 15 - Quizvraag

... wordt gevraagd stil te zijn.
A
hen
B
hun

Slide 16 - Quizvraag

Hen of hun?
-Gebruik HEN wanneer het lijdend voorwerp is
Ellen en Deborah hadden een onvoldoende, omdat de leraar hen (lv) niet wilde helpen.
-Gebruik HEN na een voorzetsel
Ik ken de commissieleden en ik zal de brief morgen aan (vz) hen verzenden.
-Gebruik HUN als het meewerkend voorwerp is zonder vz
Herinner je je die inbrekers nog?  De rechter gaf hun (mv) twee maanden voorwaardelijk.


Slide 17 - Tekstslide

Het ergste ... ons kan overkomen, is online les!
A
dat
B
wat

Slide 18 - Quizvraag

Hij smakt altijd zo, ... ik ontzettend irritant vind
A
dat
B
wat

Slide 19 - Quizvraag

Dat of wat?
Gebruik het verwijswoord dat als je verwijst naar een het-woord.
Gebruik het verwijswoord wat alleen als je verwijst naar
1. dat of datgene
2. een onbepaald voornaamwoord (alles, iets, niets)
Iets wat je zelf niet kunt, moet je door een ander laten doen.
3. een overtreffende trap (het mooiste, het beste, het kleinste)
Het mooiste wat ik ooit heb gezien, is de scheve toren van Pisa.
4. een hele zin
Het sneeuwt in het westen, wat voor veel vertragingen zorgt bij de NS. 

Slide 20 - Tekstslide

Vul in:
Het mooiste cadeau ... hij gekregen heeft, is een voldoende voor Engels.
A
dat
B
wat

Slide 21 - Quizvraag

Vul in:
De vrouw ... ik je zojuist vertelde, werkte vroeger bij ons op school.
A
waarover
B
over wie

Slide 22 - Quizvraag

Wie of waar?
Gebruik bij personen voorzetsel + wie
De man over wie ik zojuist.. 

Gebruik bij zaken waar + voorzetsel 
De ruzie waarover we het net hadden.

Slide 23 - Tekstslide

Natuurlijk is de natuurbescherming blij met wildviaducten, omdat ze dan gemakkelijk van de ene kant naar de andere kant kunnen komen.
A
juist
B
onjuist

Slide 24 - Quizvraag

Onduidelijke verwijzing 
Correcte zin: Natuurlijk is de natuurbescherming blij met wildviaducten, omdat 'de dieren' dan gemakkelijk van de ene naar de andere kant kunnen komen. 

Soms wijst een verwijswoord terug naar iets wat helemaal niet in de tekst staat. Het heeft dan geen antecedent. 

Slide 25 - Tekstslide

Onduidelijke verwijzing 
In andere gevallen is er meer dan één antecedent mogelijk; het is dan onduidelijk wat het juiste antecedent is.

Maud zei tegen Anna dat ze haar blonde haren bruin moest verven. 

Maud zei tegen Anna: 'je moet je blonde haren...'

Slide 26 - Tekstslide

Terugblik
We hebben de volgende onderdelen besproken:
- aanwijzend en betrekkelijk vnw: deze, die, dit of dat;
- persoonlijk en bezittelijk vnw: hij, zij, hem, haar;
- hen of hun?;
- dat of wat?;
- wie of waar?;
- onduidelijke verwijzing 

Slide 27 - Tekstslide

Vragen? Goed of fout?
1. Kent Miriam alle studenten al waarmee ze straks dat onderzoek moet doen?
2. Als je mijn broers tegenkomt, wil je hen dan zeggen dat we om zes uur eten!
3. De salto mortale is het gevaarlijkste dat een acrobaat in het circus kan doen.

Slide 28 - Tekstslide

Vragen? Goed of fout?
1. Kent Miriam alle studenten al waarmee (met wie) ze straks dat onderzoek moet doen?
2. Als je mijn broers tegenkomt, wil je hen (hun) dan zeggen dat we om zes uur eten!
3. De salto mortale is het gevaarlijkste dat (wat) een acrobaat in het circus kan doen.

Slide 29 - Tekstslide

Aan de slag!


  • Maak opdracht 3 t/m 5 H2 formuleren (blz. 69)

Slide 30 - Tekstslide

KAHOOT! verwijswoorden




https://create.kahoot.it/creator/fd14808d-f15e-4c13-8826-2daec6abd377

Slide 31 - Tekstslide