Het woordje 'er'

ER
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
OKANMiddelbare schoolvmbo lwoo, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 130 min

Onderdelen in deze les

ER

Slide 1 - Tekstslide

Rara, wat ben ik?
Veel mensen hebben er één. Maar er zijn er ook veel die er geen hebben. 
Er zijn er ook met drie wielen.
Sommige mensen kunnen er niet op rijden.
Er worden er ook veel gestolen.

Rara, wat is het?

Slide 2 - Tekstslide

Wat ben ik?

Slide 3 - Woordweb

Slide 4 - Tekstslide

ER = een veelgebruikt woord
Veel mensen hebben ER één. Maar ER zijn ER ook veel die ER geen hebben. 
ER zijn ER ook met drie wielen.
Sommige mensen kunnen ER niet op rijden.
ER worden ER ook veel gestolen.

Rara, wat is het?

Slide 5 - Tekstslide

ER 1 = ER met een telwoord of hoeveelheid
Ik heb drie pennen - Ik heb er drie 
Ik heb twee zussen - Ik heb er twee 
Heb jij een pen? - ja ik heb er één. 

Heb jij een fiets?
-> Nee, ik heb er geen.
-> Ja, ik heb er één.

Slide 6 - Tekstslide

Ik heb drie broers
A
Ik heb drie er
B
Ik er heb drie
C
Er heb ik drie
D
Ik heb er drie

Slide 7 - Quizvraag

Heb jij een pen voor me?
A
Ja, ik heb er een
B
Ja, er heb ik een
C
Ja, ik heb een er
D
Ja, ik heb geen er

Slide 8 - Quizvraag

Hebben zij veel boeken?
A
Ja, ik heb er veel
B
ja, zij hebben er veel
C
Ja, zij hebben er een
D
Ja, hij heeft veel boeken.

Slide 9 - Quizvraag

Heb jij misschien zakdoekjes bij je?
A
Ja, ik veel heb er.
B
ja, ik heeft er veel.
C
Nee, ik heb er geen.
D
Ja, ik heb er nog twee.

Slide 10 - Quizvraag

Hoeveel talen spreek jij?

Slide 11 - Open vraag

Hoeveel boeken heb je vorig jaar gelezen?

Slide 12 - Open vraag

ER 2 = ER met onbepaald ZN 
  • Is er een bureau in het huis?
  • Zijn er drie slaapkamers?
  • Is er een badkamer beneden? 
  • Zijn er boeken in het salon?
  • Zijn er vier lampen in de keuken? 

Slide 13 - Tekstslide

Beschrijf het klaslokaal. Gebruik 'zitten, liggen, staan, hangen'.
Bijvoorbeeld:
Er staat een kast in de klas.

Slide 14 - Open vraag

ER 3 = aanduiding van plaats

Slide 15 - Tekstslide

Wat kan je doen in de bieb?

Slide 16 - Tekstslide

Wat kan je doen in de bieb?
Je kan er boeken ontlenen.
Je kan er lezen.
Je kan er op de computer werken. 
Je kan er studeren. 

Slide 17 - Tekstslide

Wat mag je niet doen in de bieb?

Slide 18 - Tekstslide

Wat kan je niet doen in de bieb?
Je mag er niet roken.
Je mag er niet eten.
Je mag er je gsm niet gebruiken.
Je mag er geen lawaai maken.

Slide 19 - Tekstslide

Wat mag je niet doen in de klas?

Slide 20 - Open vraag

ER 4 = ER met een voorzetsel

Slide 21 - Tekstslide

Maak een zin met er en een voorzetsel.

Slide 22 - Open vraag

Wat valt jullie op bij deze 2 mannen? 

Slide 23 - Tekstslide

Tatoeages: mooi of niet mooi?
mooi
soms mooi
lelijk

Slide 24 - Poll

We lezen de tekst 'Tattoos: een hype?'

Slide 25 - Tekstslide

We lezen de tekst 'Tattoos: een hype?'

Slide 26 - Tekstslide

Wat is het belangrijkste onderwerp van de tekst?
A
hygiëneregels
B
tatoeages
C
popartiesten

Slide 27 - Quizvraag

Waarom moet je naar een professionele tatoeëerder gaan?
A
Om te luisteren naar zijn raad.
B
Om te luisteren naar zijn enthousiasme.
C
Om in de klas over tatoeages te spreken.

Slide 28 - Quizvraag

Wat heeft onze mentaliteit veranderd?
A
de tatoeages van vedettes
B
de keuze van tekening, kleuren etc.
C
artikeltjes in magazines

Slide 29 - Quizvraag

Waarvoor moet je 18 zijn?
A
om een tatoeage te mogen zetten
B
om niet meer bang te zijn voor naalden
C
om een tatoeage te laten verwijderen

Slide 30 - Quizvraag

Vergelijk de 2 teksten. 

Slide 31 - Tekstslide

Vergelijk de 2 teksten. 

Slide 32 - Tekstslide

ER 5 = ER is het onderwerp in een passieve zin zonder echt onderwerp

Slide 33 - Tekstslide

Even samenvatten: 5x 'ER'

Slide 34 - Tekstslide

ER1
ER met telwoord of hoeveelheid
Bv. Heb jij broers?      Ja, ik heb er drie
ER2
ER met onbepaald ZN
Bv. Er staat een kast in de klas.
ER3
ER3 = aanduiding van plaats
Bv. Wat kan je doen in de bib? Je kan er leren. 
ER4
ER4 met voorzetsel
Bv. De bal ligt naast de doos.    De bal ligt ernaast.
Bv. Ik ben trots op mijn zoon.    Ik ben er trots op.
ER5
ER5 = onderwerp in een passieve zin
Bv. Er wordt in ons land te veel gesnoept.

Slide 35 - Tekstslide

Welke zin is juist?

Slide 36 - Tekstslide


Is er een probleem?
A
Ja, er een probleem met TV.
B
Ja, er iets.
C
Ja, er is een probleem.
D
Ja, er gebeurd.

Slide 37 - Quizvraag

Hoeveel fouten heb jij gemaakt?
A
Ik heb er 3.
B
Ik heb 3 gemaakt.
C
Ik heb er 3 gemaakt.
D
Ik heb 3 er gemaakt.

Slide 38 - Quizvraag

Waarom zingen ze?
A
Want er iemand jarig is.
B
Omdat er iemand jarig is.
C
Omdat er is iemand jarig.
D
Want er is iemand jarig.

Slide 39 - Quizvraag

Ligt de hond in zijn mand?
A
Ja, in zijn mand er ligt.
B
Ja, ligt de hond erin.
C
Ja, ligt erin de hond.
D
Ja, de hond ligt erin.

Slide 40 - Quizvraag

Vind je het erg dat we een beetje vroeger stoppen?
A
Nee, ik geen probleem hebben met er.
B
Nee, ik heb er geen probleem mee.
C
Nee, ik heb er geen probleem met.
D
Nee, ik vind er geen probleem heb.

Slide 41 - Quizvraag

Werkt jouw microgolfoven/magnetron goed?
A
Ja, ik maak er veel gebruik van.
B
Ja, ik heb er veel gebruik maken van.
C
Ja, ik er gebruik veel van.

Slide 42 - Quizvraag

Wat vind je van het cadeau?
A
Ik ben blij met er.
B
Ik ben blij met.
C
Ik blij ben met er.
D
Ik ben er blij mee.

Slide 43 - Quizvraag

Hoe ging jouw examen?
A
Ik ben ervoor geslaagd.
B
Ik ben er voor geslagt.
C
Ik ben er geslagen voor.
D
Ik kan er geslagen.

Slide 44 - Quizvraag

Slide 45 - Tekstslide