Les 25 2HV_ADJETIVOS _BIJVOEGELIJK NW

¡Bienvenidos a tu clase de español!
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

¡Bienvenidos a tu clase de español!

Slide 1 - Tekstslide

Los objetivos de esta clase:

En esta clase vais a aprender...(In deze les gaan jullie leren...)
1)  Herhalen hoe je in het Spaans het bijvoegelijk naamwoord moet gebruiken

2) Herhalen hoe je zinnen maakt met SER, ESTAR, HAY en met regelmatige werkwoorden die  AR, IR of ER .





(De doelen van deze les)

Slide 2 - Tekstslide

Zet de juiste vorm in de zin van het regelmatige werkwoord op AR-ER  of IR
  1. Yo / estudiar / matemáticas
  2. Rosa / no / beber/ agua
  3. Nosotras/ trabajar / mucho
  4. Él / hablar / inglés
  5. ¿Dónde/ trabajar/ usted?
  6. ¿Dónde/ vivir/ tú

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Link

Kies tussen hay, estar, ser.

  1. Mamá ¿dónde ( es/está/ hay) mi móvil?
  2. (es/ está/hay) una bocadilla en la mesa.
  3. (soy/ estoy/ hay) un chico simpático.
  4. (son/están /hay) muchas flores en el parque
  5. Vosotros ( sois/ estáis/ hay ) en Valencia.
  6. Mi casa no ( es/ está/ hay ) muy grande

Slide 5 - Tekstslide

Vul de juiste vorm van het bijvoegelijk naamwoord (El adjetivo) in.
  1. La mochila  (rojo) ______ es de María José
  2. El cuaderno ( viejo) ______  está en tu mochila
  3. La clase de español es muy (pequeño)______ 
  4. Sus abuelos son muy (simpático)_____________
  5. Las estaciones de trenes en París son muy (grande)_________
  6. Los padres de Rosa son (amable) __________

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Link

Slide 8 - Link

HAY
 Maar wat wordt er met HAY bedoeld?
HAY betekent ER  IS of ER ZIJN.
Het hoeft NIET vervoegd te worden
Er is geen yo Hay, tú hay etc

Yo Hay
tu Hay etc, bestaan dus niet!

Slide 9 - Tekstslide

HAY
Hoe gebruik je HAY?

Als je een zin maakt waar in het Nederlands er is wordt gezegd, moet je HAY gebruiken 

Je gebruikt het om bv: te vragen óf er ergens iets is dat je niet kent:
¿Hay un panadería por aquí? -Sí, hay dos en esta calle.
Is er hier een bakker? Ja, er zijn er twee in deze straat.
Ook kun je hay  met getallen gebruiken:

Hay veinte personas en la clase

Slide 10 - Tekstslide

Estar 
(zijn, zich bevinden)
Yo
él , ella, usted 
nosotros, nosotras
vosotros,  vosotras
ellos, ellas, ustedes
Estoy
Estás
Está
Estamos
Estáis
Están

Slide 11 - Tekstslide

Wanneer gebruik je estar?
SER betekent toch zijn?
Waarvoor gebruik je dan ESTAR?


ESTAR= zijn, zich bevinden, liggen. (plaats, of tijdelijke toestand) (denk WAAR)

SER =zijn (eigenschappen, beroep, nationaliteit) (WAT, WIE)

Slide 12 - Tekstslide

SER of ESTAR? Vul de juiste vorm in.
1 Yo (soy / estoy) en Uithoorn.
2 ¿ Pablo y su hermana (son/ están) españoles
3 ¿Dónde (sois /estáis)? Nosotros (somos/ estamos) en la clase.
4. Bas y tú (sois/estáis) muy simpáticos

Slide 13 - Open vraag

Slide 14 - Link

Slide 15 - Link

Slide 16 - Link

Verbos -AR-ER -IR
Regelmatige werkwoorden eindigend op -AR , -IR , -ER
Weet je de regel nog?

Slide 17 - Tekstslide

Weet jij de persoonsvormen in het Spaans? Koppel de juiste Nederlandse betekenis eraan. 
Doe daarna het zelfde met de rode kaartjes. (Weet je een woord niet? zoek het op!)
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
ik
jij
María y Pepe
zij (mv)
wij
hij
jullie
zij
mi hermano y yo
u (mv)
Isabel y tú
Juan
señor González

Slide 18 - Sleepvraag

Oefenen met regelmatige werkwoorden op -AR
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
HABLO
BAILO
CANTA
BAILAN
ESCUCHAS
TOCAMOS
ESCUCHÁIS
BAILA
HABLAN
CANTAMOS
ESTUDIÁIS
HABLAS

Slide 19 - Sleepvraag

Oefenen met regelmatige werkwoorden op -IR
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
VIVÍS
VIVIMOS
ESCRIBE
VIVO
COMPARTO
ESCRIBIMOS
COMPARTEN
VIVES
ESCRIBEN
VIVE

Slide 20 - Sleepvraag

Oefenen met regelmatige werkwoorden op -ER
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
COMO
APRENDES
BEBES
CORREMOS
VENDEN
APRENDEMOS
VENDÉIS
BEBE
COMEMOS
VENDO
APRENDEN
COME
CORRE
BEBÉiS

Slide 21 - Sleepvraag

YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
hablo
bebo
habláis
come
vivimos
escriben
vivís
hablan
preguntamos
vives
vende
compran
escuchas
escucháis
vive
bebemos
compro
bailas
bailáis
leemos
habla
leen
escuchas
pregunto

Slide 22 - Sleepvraag

Weet jij de betekenis van deze Spaanse regelmatige werkwoorden? 
Zet de juiste bij elkaar.
comer
bailar
hablar
vivir
cantar
ir
vender
escuchar
escribir
compartir
beber
tocar
schrijven
gaan
dansen
drinken
praten
leven, wonen
luisteren
eten
instrument bespelen, aanraken
delen
zingen
verkopen

Slide 23 - Sleepvraag

Wil je nog meer oefenen -AR-ER -IR werkwoorden?

  1. Verbos -ar oefenen: klik hier
  2. Verbos -er oefenen: klik hier
  3. Verbos -ir oefenen: klik hier


Slide 24 - Tekstslide

Y... ¿qué has aprendido hoy?
¿ Hay preguntas? (zijn er vragen?)

Slide 25 - Tekstslide