Lesson 2: Stepping Stones

1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Bridging the Gap
Lesson 2

Slide 3 - Tekstslide

Today's lesson and goal
Goal: I know the numbers one to twenty and I can talk about my family, using subject pronouns 
  • Theme Words (together)
  • assignment 1
  • assignment 2
  • assignment 3: listening assignment
  • Grammar: Subject Pronouns
  • assignment 4:
  • assignment 5: Homework p. 18+19 

Slide 4 - Tekstslide

Theme Words:
Numbers and Relatives
Say them together

Do assignment 1 and 2

We'll check them together
timer
3:00

Slide 5 - Tekstslide

B: Speaking
Talk about your family
Assignment 3a:

We'll do it together on
Stepping Stones online

Assignment 3b:
we'll read the stone together

Slide 6 - Tekstslide

Grammar: Subject pronouns
Get your grammar notebook


Subject pronouns zijn voornaamwoorden als onderwerp
Subject  betekend onderwerp
pronoun betekend voornaamwoord

Slide 7 - Tekstslide

Grammar: Subject pronouns
Subject pronouns zijn voornaamwoorden als onderwerp
Subject betekend onderwerp
Pronoun betekend voornaamwoord

Subject pronouns zijn woorden zoals:
- I
- you
- he
- she
- it
- we
- you
- they


Slide 8 - Tekstslide

Grammar: Subject pronouns
Subject pronouns zijn woorden zoals:
- I         (ik = enkelvoud)
- you   (jij = enkelvoud)
- he     (hij = enkelvoud)
- she   (zij = enkelvoud)
- it       (het = enkelvoud)
- we    (wij = meervoud)
- you   (jullie = meervoud)
- they  (zij = meervoud)

Deze woorden vind je vaak aan het begin van bevestigende zinnen (affirmative sentences) en ontkennende zinnen (negative sentences). Bij vraagzinnen (question sentences) komen subject pronouns na het eerste werkwoord (verb)

Slide 9 - Tekstslide

Grammar: Subject pronouns
Deze woorden vind je vaak aan het begin van bevestigende zinnen (affirmative sentences) en ontkennende zinnen (negative sentences). Bij vraagzinnen (question sentences) komen subject pronouns na het eerste werkwoord (verb)

Subject pronouns worden gebruikt in plaats van namen, plaatsen, dingen en dieren.

For example:
He is thirteen years old (affirmative sentence: bevestigende zin)
she doesn't eat apples (negative sentence: ontkennende zin)
Is it raining? (vraagzin: question sentence)


Slide 10 - Tekstslide

Why do we use subject pronouns in sentences?

Slide 11 - Open vraag

Grammar: Subject pronouns
For example:
He is thirteen years old (affirmative sentence: bevestigende zin)
she doesn't eat apples (negative sentence: ontkennende zin)
Is it raining? (vraagzin: question sentence)

Dingen en dieren worden altijd aangeduidt met de subject pronoun it in het Engels

For example:
I have a cat. It is very friendly -  (it verwijst naar cat).


Slide 12 - Tekstslide

Grammar: Subject pronouns
Dingen en dieren worden altijd aangeduidt met de subject pronoun it in het Engels

For example:
I have a cat. It is very friendly -  (it verwijst naar cat).

Do assignment 4b on page 17, you may work together
We'll check it together.

Homework: assignment 5 on page 18 (read page 19 and do assignment 5)

timer
3:00

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Link

Exit question: Why do we use subject pronouns in sentences?

Slide 15 - Open vraag