H5 Elektriciteit in huis PTA 305

H5 Elektriciteit in huis PTA 305
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 4 videos.

Onderdelen in deze les

H5 Elektriciteit in huis PTA 305

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen 5.2 Elektrische aparaten
Aan het eind van deze paragraaf kan ik:
  

  • uitleggen wat elektrische energie is;
  • beschrijven wat het vermogen van een apparaat betekent;
  • energiekosten berekenen;
  • het energiegebruik van een apparaat uitrekenen;
  • het rendement van een apparaat berekenen.

Slide 2 - Tekstslide

ELEKTRISCHE ENERGIE
Een stopcontact levert elektrische energie. 

Een verwarmingsapparaat zoals een strijkijzer en een waterkoker verbruiken elektrische energie en leveren warmte.

Slide 3 - Tekstslide

Vermogen
Hoeveel elektrische energie een apparaat per seconde verbruikt, noem je het vermogen

Afkorting:

P (power)

De eenheid van vermogen is:

Watt of Kilowat
[W] of [kW]


Slide 4 - Tekstslide

Voorbeelden van vermogen
Is het vermogen groot, dan is het handiger om kilowatt (kW) te gebruiken in plaats van watt (W).

Slide 5 - Tekstslide

Omrekenen
Kan Het Dametje Met De Cm Meten.

Slide 6 - Tekstslide

Reken om.
1000 W =
A
1000000 kW
B
0,1 kW
C
1 kW
D
10 kW

Slide 7 - Quizvraag

Energieverbruik
1
2

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeeld:  Een zonnepaneel levert 5 uur lang een vermogen van 400 wattBereken de geleverde energie in kWh.
gegevens      
  • P = 400 W = 0,4 kW     (vermogen)
  • t = 5 uur                           (tijd)
gevraagd    
  • E = ? kWh
formule:         
  • Energie = Vermogen x Tijd
  • E = P x t
Uitwerking/Antwoord:
E = 0,4 x 5 = 2 kWh

Slide 9 - Tekstslide

Rendement
Het rendement geeft aan hoeveel procent nuttig gebruikt wordt. 

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld:  Een waterkoker gebruikt 144 000 J.  Er gaat 28 800 J verloren. Wat is de nuttige energie én bereken het rendement.
Gegevens:
  • Energie totaal = 144 000 J
  • Energie verlies = 28 800 J
  • => Energie nuttig = 144 000 - 28 800 = 116 000 J
Gevraagd:
  • Rendement = ? %
Formule:
  • Rendement = (Enuttig : Etotaal) x 100%
Uitwerking/antwoord:
  • Rendement = (116000 : 144 000) x 100% = 80,5 %

Slide 11 - Tekstslide

Leerdoelen H5.3 Spanning en stroomsterkte
Aan het eind van deze paragraaf kan ik:
  

  • beschrijven wat een spanningsbron is;
  • uitleggen wat een stroomkring is;
  • een schakelschema tekenen;
  • het vermogen van een apparaat uitrekenen.


Slide 12 - Tekstslide

Spanningsbronnen
Er zijn drie soorten spanningsbronnen:
  1. chemische: batterijen en accu's
  2. beweging: dynamo's en generatoren
  3. licht: zonnecellen / zonnepanelen

 Spanningsbronnen

Slide 13 - Tekstslide

Stroomkring / schakelschema
De stroomkring / schakelschema
  • Een tekening van een stroomkring, noem je een schakelschema. 
  • Bij het tekenen van een schakelschema gebruik je symbolen. 
  • Er zijn symbolen voor een batterij, een schakelaar en een lamp. 


Slide 14 - Tekstslide

symbolen voor schakelschema's

Slide 15 - Tekstslide

Serie- en parallelschakeling:
Serieschakeling:
  • 1 stroomkring
  • 1 lampje uit > alles uit
  • Stroomsterkte is overal gelijk
  • Spanning wordt verdeeld
Parallelschakeling:
  • meerdere stroomkringen
  • 1 lampje uit > rest blijft aan
  • De totale stroomsterkte is de de stroom van alle sub-kringen bij elkaar opgeteld
  • De spanning is gelijk bij elke sub-kring

Slide 16 - Tekstslide

Vermogen Berekenen
Hoeveel elektrische energie een apparaat per seconde verbruikt, noem je het vermogen



Vermogen = spanning x stroomsterkte

P = U x I

Slide 17 - Tekstslide

Voorbeeld: Een lampje is aangesloten op 12 V. Op de lamp staat dat deze een vermogen heeft van 60 W
Bereken de stroomsterkte door het lampje.
Gegevens:
  • U = 12 V        (Spanning)
  • P = 60 W       (Vermogen)
Gevraagd:
  • I = ? A            (Stroomsterkte)
Formule:
  • Vermogen = spanning x stroomsterkte
  • P = U x I      =>     I = P : U 
Uitwerking/Antwoord:
  • I = 60 : 12 = 6 A

Slide 18 - Tekstslide

Leerdoelen H5.4 Weerstanden
Aan het eind van deze paragraaf kan ik:

  • uitleggen wat weerstand is;
  • de wet van Ohm benoemen;
  • de weerstand berekenen met de wet van Ohm.

Slide 19 - Tekstslide

Weerstand
Hoe meer weerstand, hoe moeilijker de stroom er doorheen gaat.

Een geleider heeft weinig weerstand.

Een isolator heeft veel weerstand.

Weerstand bereken je met wet van Ohm.
R=IU

Slide 20 - Tekstslide

De wet van Ohm
Spanning = Stroomsterkte x Weerstand

U = I x R 

Hoe groter de weerstand, hoe lager de stroomsterkte. 





Spanning
U
Volt
V
Stroom
I
Ampere
A
Weerstand
R
Ohm 

Slide 21 - Tekstslide

Voorbeeld:

Een klok werkt op een batterij van 1,5 volt
De stroomsterkte door de klok is 0,075 A.
Bereken de weerstand van de klok.
Gegevens:
  • U = 1,5 V
  • I = 0,075 A
Gevraagd:
  • R = ? Ω
Formule:
  • U = I x R  => R = U : I
Uitwerking:
  • R = 1,5 : 0,075 = 20 Ω
Antwoord:
  • Weerstand is 20 Ω

Slide 22 - Tekstslide


Ampèremeter

Voltmeter
Stroomsterkte en spanning meten!!!

Slide 23 - Tekstslide

Leerdoelen H5.5 Parallelschakelingen en H5.6 Serieschakelingen
Aan het eind van deze paragraaf kan ik:
  •   beschrijven wat een serieschakeling én parallelschakeling is;
  • benoemen wat de eigenschappen van een serieschakeling én parallelschakeling zijn;
  • rekenen in een serieschakeling én parallelschakeling.

Slide 24 - Tekstslide

Serie- en parallelschakeling:
Serieschakeling:
  • 1 stroomkring
  • 1 lampje uit > alles uit
  • Stroomsterkte is overal gelijk
  • Spanning wordt verdeeld
Parallelschakeling:
  • meerdere stroomkringen
  • 1 lampje uit > rest blijft aan
  • De totale stroomsterkte is de de stroom van alle sub-kringen bij elkaar opgeteld
  • De spanning is gelijk bij elke sub-kring

Slide 25 - Tekstslide

vervangingsweerstand Serie 
De begrippen totale weerstand en vervangingsweerstand worden door elkaar heen gebruikt, maar betekenen hetzelfde.

  • Rtotaal = R1 + R2

Slide 26 - Tekstslide

Vervanginsweerstand

Vervangingsweerstand = De TOTALE weerstand


In serie:

  • Rv = R1 + R2 + R3 + ....

In Parallelschakeling:

  • Bereken eerst stroomsterkte in elke weerstand
  • Daarna totale stroomsterkte (Itotaal = I1 + I2 )
  • spanning spanningsbron is overal gelijk
  • Rtotaal = Utotaal x Itotaal


20 Ω
20 Ω
5 Ω
5 Ω

Slide 27 - Tekstslide

Voorbeeld:




Twee lampjes zijn parallel geschakeld op een spanningsbron van 6 volt
Door elk lampje gaat 0,25 A.
Wat is de vervangingsweerstand van deze schakeling
Gegevens
  • U = 6 V
  • I = 0,25 A
Gevraagd:
  • Rv = Rtotaal = ? Ω
Formule:
  1. Totale stroom uitrekenen: Itotaal = I1 + I2
  2. Rv = U : I
Uitwerking:
  1. Itotaal = 0,25 + 0,25 = 0,50 A
  2. Rv = 6 : 0,50 = 12 Ω
Antwoord:
De vervangingsweerstand is 12 Ω

Slide 28 - Tekstslide

Overzicht formule's

E = P x t
P = U x I
U = I x R
Rv, serie = R1 + R2
Rv, parallel => 
  1. eerst Itotaal berekenen
  2. Vervangingsweerstand Rv      Rv = U : Itotaal
Grootheid      en      [Eenheid]


E = Energie              [kWh] 
P = Vermogen          [W] of [kW]
t = Tijd                      [uur] 
U = Spanning           [V]
R = Weerstand         [Ω]
Rv = vervangingsweerstand [Ω]

Slide 29 - Tekstslide

Ga vooral oefenen en kijk filmpjes
Spanning en stroom:
https://www.youtube.com/watch?v=37Cp7p8WSdk
Weerstand:
https://www.youtube.com/watch?v=IEdsWjGw59I
Serieschakeling:
https://www.youtube.com/watch?v=_-RpC04JqYA
Parallelschakeling:
https://www.youtube.com/watch?v=pVv-dhyIL0o



Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Video

Slide 32 - Video

Slide 33 - Video

Slide 34 - Video