Havo2 - week 22 - grammatica woordsoorten H5 - voegwoord - en formuleren H4 en H5

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl
Ma, di, wo, vrij

Let op: 
Doe mee met de LessonUp, 
Check wat je moet doen  deze week. 
Houd je aan de planner!
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl
Ma, di, wo, vrij

Let op: 
Doe mee met de LessonUp, 
Check wat je moet doen  deze week. 
Houd je aan de planner!

Slide 1 - Tekstslide

- Welkom
- Grammatica woordsoorten H5 - voegwoord - afronden
- Formuleren H4 en H6
- Aan de slag


Doel: 
- Je benoemt alle soorten voegwoorden
- Je benoemt het verschil tussen een nevenschikkend en een onderschikkend voegwoord.
- In een zin kun je de voegwoorden benoemen. 
- Je kunt belangrijke informatie uit een zin bij elkaar zetten. 


Vandaag in de les:

Slide 2 - Tekstslide


Slide 3 - Open vraag


Slide 4 - Open vraag


Slide 5 - Open vraag

Een voegwoord verbindt twee woorden, woordgroepen of zinnen met elkaar. 

Er zijn twee soorten voegwoorden:

Nevenschikkend  = verbindt twee hoofdzinnen 
- allebei de zinnen zijn even belangrijk en je kunt ze omwisselen (wel voegwoord dan vaak veranderen.)
Onderschikkend = verbindt hoofdzin en bijzin. 
- de ene zin legt de ander uit, of is een voorwaarde. 
Voegwoord

Slide 6 - Tekstslide

Nevenschikkende 
voegwoorden:

En
Maar
Want
Dus
Of

(alleen deze vijf)
Voegwoorden
Onderschikkende
voegwoorden:

als
aangezien 
dat
doordat
hoewel
mits
nadat 
terwijl
toen
zodat
omdat 
of enz.

Slide 7 - Tekstslide


Slide 8 - Open vraag


We zullen als alle inschrijfformulieren binnen zijn en de selectierondes achter de rug zijn, wat waarschijnlijk wel enkele weken kan duren, via de mail laten weten welke leerlingen mee mogen spelen in het schoolvoetbalelftal.


Formuleren -  H4

Slide 9 - Tekstslide

Wat:
Formuleren H4: Opdracht 1, 2, en 7
Formuleren H6: Opdracht 1, 2 en 7

Wanneer: Deze week af. 

Let op: alle woordsoorten die je tot nu toe gehad hebt, worden gevraagd. Weet je deze niet meer? Vraag hulp!
Formuleren: aan de slag:

Slide 10 - Tekstslide

Welke vier tips om een zin leesbaar te maken heb je geleerd in de afgelopen les?

Slide 11 - Open vraag

1. Zet geen lange bijvoeglijke bepaling tussen het lidwoord, aanwijzend voornaamwoord of bezittelijk voornaamwoord en het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.

2. Zet het onderwerp en het gezegde zo dicht mogelijk bij elkaar. Gebruik in lange zinnen dus liever want en maar dan omdat en hoewel, want na want en maar staan onderwerp en persoonsvorm naast elkaar.

3. Zet de persoonsvorm zo dicht mogelijk bij de andere werkwoorden van het gezegde.

4. Splits scheidbare werkwoorden niet als dat niet nodig is.

Formuleren:

Slide 12 - Tekstslide

Niet: Een uitzonderlijk goed betaald en bij het grote publiek bekend model noemen we ook wel een supermodel.
Wel: Een model dat uitzonderlijk goed betaald wordt en bij het grote publiek bekend is, noemen we ook wel een supermodel.

Niet: Veel meisjes dromen van een bestaan als supermodel, hoewel ze waarschijnlijk niet aan de hoge eisen van de modewereld voldoen.
Wel: Veel meisjes dromen van een bestaan als supermodel, maar ze voldoen waarschijnlijk niet aan de hoge eisen van de modewereld.




Formuleren:

Slide 13 - Tekstslide

Niet: Een model kan vanwege een gebrek aan zelfvertrouwen afgewezen worden.
Wel: Een model kan afgewezen worden vanwege een gebrek aan zelfvertrouwen.

Niet: Denk je dat Marie het zware modellenbestaan vol zal kunnen houden?
Wel: Denk je dat Marie het zware modellenbestaan zal kunnen volhouden?




Formuleren:

Slide 14 - Tekstslide