7 mei

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

10 woorden die je hebt onthouden/herkend

de weg wijzen

Stel 3 vragen aan Jules
Nom: Jules
Famille: un frère et une soeur
Ami : Pierre
Ville : Lyon
Anniversaire : 16 juin

G Phrases-clés 

on repète les phrases ensemble

maak groepjes van 2

maak opdrachten 26 en 27 samen

ex 26e Fais le plus de phrases possibles

ex 27- samen met iemand anders

Kijk naar de opdracht in Grandes Lignes. De ene stelt de vragen en de andere geeft antwoord alsof hij Clément, Julia of Vincent is. 

ex 28

Je hebt iemand uitgenodigd bij jou thuis. In PowerPoint maak een whatsapp bericht in het Frans. Spreek ook je bericht in (audio opnemen) 

Lever je bericht bij opdrachten in Teams

Vertel : 

• Waar je woont
• Wat jullie gaan doen en waar dat is on jouw wijk
• Welk vervoermiddel hij moet nemen
• De route (in minimaal 2 zinnen) 

grammaire H 

le verbe ALLER

rappel être

Faites les combinaisons correctes!

je

tu

est

nous

vous

ils / elles

suis

es

il / elle / on

sommes

êtes

sont

rappel: avoir

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. zij  heeft

B. zij zijn

C.  jij/je  hebt

D.  wij/we  zijn

E. jij / je bent

F. wij hebben

1.  nous  avons

2.  tu  es

3.  ils  sont

4.  tu  as

5.  nous  sommes

6.  elle  a

Werkwoord: ALLER

Werkwoord: ALLER

je vais  = ik ga

tu vas = jij gaat

il va = hij gaat

elle va = zij gaat

on va = men gaat

             / we gaan

nous allons = wij gaan

vous allez = jullie gaan               / U gaat

ils vont = zij gaan  [mannelijk]

elles vont = zij gaan  [vrouwelijk]

Aller = gaan

Let op

"il" kan ook door een mannelijke naam vervangen worden

zoals Pierre, Paul, Jacques...

"elle" kan ook door een vrouwelijke naam vervangen worden

zoals Jeanine, Antoinette, Marie-Thérèse...

Let op

"ils" kan ook vervangen worden door bijvoorbeeld :

Pierre et Jacques vont au cinéma.

"elles " kan ook vervangen worden door bijvoorbeeld :

Louise et Lucie vont à la plage.

Let op

Als er een jongensnaam en een meisjesnaam bij elkaar  komen dan schrijf je / zeg je = ILS 

Pierre et Marie vont à la piscine = 

ILS vont à la piscine.

Let op

Als je zegt Marie et moi  gebruik je nous vorm. 

Marie et moi allons à la piscine

Als je zegt Marie et toi gebruik je de vous vorm

Marie et toi allez à la piscine

Tu (aller)

1. vais
2. as
3. es
4. vas

Martin....au marché.

1. va
2. vont
3. vas
4. vais

Isabelle et Benjamin ....
au restaurant

1. vais
2. vont
3. va
4. allons

Mes parents.......en vacances.

1. allez
2. va
3. vont
4. allons

Mon frère et moi....au collège.

1. vont
2. allons
3. va
4. vais

Le verbe aller au futur proche

Futur proche = aller + infinitif

Exercices

Exercice 1 (sur le verbe aller): http://learningapps.org/422136

Exercice 2: http://learningapps.org/838986

Exercice 3: http://learningapps.org/838957

Exercice 4: http://learningapps.org/839021

Kopieer de link in een nieuw balk en maak elk opdracht online

E regarder

individuel

les devoirs 

Faire les exercices de E

Reviser ABCD 

Apprendre E