Examentraining VMBO-B Nederlands

Examentraining
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 75 min

Onderdelen in deze les

Examentraining

Slide 1 - Tekstslide

Soorten vragen
  • 1. Meerkeuzevragen
  • 2. Vragen over de inleiding
  • 3. Vragen over deelonderwerpen
  • 4. Vragen over tekstverbanden
  • 5. Vragen over de functie van een alinea
  • 6. Vragen over het doel van een tekst
  • 7. Open vragen
  • 8. Vragen over hoofdzaken: hoofdgedachte + samenvattingsvragen
  • 9. Vragen bij een advertentie

Slide 2 - Tekstslide

Meerkeuzevragen
Aanpak:
1.  Lees de vraag, nog niet de antwoorden.
2. Zoek het stukje in de tekst waar het antwoord ongeveer in zou moeten staan. Lees dit stukje heel precies door.
3. Zoek en/of formuleer zelf het antwoord uit de tekst.
4. Lees dan nu de antwoorden en kies het antwoord dat het beste past.

Let op!
- Antwoorden staan in alfabetische volgorde. Je kunt dus wel 7x achter elkaar A hebben.
- Kies (maar) 1 antwoord. Ook als je het echt niet weet. 

Slide 3 - Tekstslide

Open vragen
  • Leg uit / Verklaar: geef een uitleg in je eigen woorden. Schrijf dus geen zinnen uit de tekst over.
  • Noem twee ... / Welke twee ...: schrijf dan twee dingen op. Niet meer, alleen de eerste twee worden nagekeken.
  • Citeer een zin: schrijf de eerste twee woorden van een zin op en de laatste twee woorden. Daartussen gebruik je drie punten. Zet het regelnummer tussen haakjes. "Het is ... tekst over." (r.23)
  • Citeer een zinsgedeelte/ 1 woord: schrijf alleen de woorden op die antwoord geven, niet de gehele zin, aanhalingsteken, regelnummer tussen haakjes. " politie treedt op" (regel 37)

Slide 4 - Tekstslide

Vragen over de inleiding

Een tekst kan op verschillende manieren ingeleid worden, bijvoorbeeld door:
een belangrijke conclusie voorop te stellen, een samenvatting van de tekst te geven, een voor de tekst belangrijke vraag te stellen, een voorbeeld bij het onderwerp te geven, de aanleiding voor het schrijven van de tekst te noemen, een anekdote te vertellen, een standpunt (over het onderwerp) te noemen, de hoofdgedachte van de tekst te noemen en een deskundige te introduceren.
  • Inleiding = eerste deel van de tekst.
  • Kan uit meerdere alinea's bestaan. 

Veel voorkomende vragen over de inleiding zijn:
  • Op welke manier(-en) wordt de tekst ingeleid?
  • Welke alinea('s) vormt/vormen de inleiding?




Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeldvragen tekstverbanden
  • Wat is het verband tussen alinea 4 en 5?
  • Alinea 1 en 2 sluiten op verschillende manieren op elkaar aan. Kruis in de uitwerkbijlage aan welke verbanden er zijn tussen deze alinea's.

  • Welk verband bestaat er tussen zin A en zin B?
  • Zinnen en alinea's van een tekst hebben met elkaar te maken. Er is samenhang en ze hebben een verband met elkaar.
  • Zorg dus dat je de belangrijkste tekstverbanden en de bijbehorende signaalwoorden kent. 
  • Kennen = herkennen = snel juiste antwoord kiezen

Slide 6 - Tekstslide

Het slot
Een tekst kan op verschillende manieren worden afgesloten.

In het slot van een tekst wordt bijvoorbeeld:
de hoofdgedachte van de tekst genoemd, een advies gegeven, een conclusie getrokken, een korte samenvatting van de tekst gegeven, een toekomstverwachting genoemd of een vraag uit de inleiding beantwoord.

Slide 7 - Tekstslide

Vragen over deelonderwerpen
  • Deelonderwerpen = verschillende delen van het onderwerp waarover wordt verteld in het middenstuk van een tekst.
  • Meerdere alinea's kunnen over hetzelfde deelonderwerp gaan.
  • Aan tussenkopjes kun je soms zien over welk deelonderwerp de volgende alinea of alinea's zullen gaan.
Veelvoorkomende vragen over deelonderwerpen zijn:
  • Alinea 5 en 6 horen bij elkaar. Welk tussenkopje geeft het best de inhoud weer van deze alinea's samen?
  • Welke alinea of alinea's gaan over de kenmerkende eigenschappen van de tuinslak?
  • Bedenk een tussenkopje bij alinea's 10 en 11.

Slide 8 - Tekstslide

Deelonderwerpen 2

Soms wordt de vraag omgedraaid. Je krijgt dan de deelonderwerpen en moet vervolgens aangeven welke alinea’s over een deelonderwerp gaan.

– De alinea’s 2 tot en met 9 vormen het middenstuk van deze tekst.
Je kunt dit middenstuk verdelen in twee verschillende delen:
deel 1: Kenmerkende eigenschappen tuinslak
deel 2: Onderzoek doen met behulp van de tuinslak
→ Bij welke alinea begint deel 2?


Slide 9 - Tekstslide

Tekstdoelen
Wat wil de schrijver bereiken bij de lezers met zijn tekst?:
  • Informeren;
  • Activeren;
  • Overtuigen;
  • Amuseren.
  • Tot handelen aanzetten/ aansporen/ overhalen (advertentie)

Slide 10 - Tekstslide

tekstdoelen

Veelgenoemde doelen bij examenteksten zijn:

informeren/uitleggen/beschrijven: de schrijver wil dat je iets te weten komt
aanzetten om iets te doen/aansporen/overhalen: de schrijver wil dat je iets doet
overtuigen: de schrijver wil je overtuigen van zijn mening
een mening geven: de schrijver wil alleen zijn mening geven
waarschuwen: de schrijver wil je vertellen dat je iets niet moet doen of moet vinden
adviseren: de schrijver wil je raad geven
amuseren: de schrijver wil dat je je vermaakt








Slide 11 - Tekstslide

Vragen over tekstdoelen
Een van de laatste vragen bij een tekst kan gaan over het doel of de doelen van de tekst. 

Aanpak:
- Bekijk titel, bron en hoofdgedachte. 
- Vraag jezelf af: wat wil die schrijver nu bij mij als lezer bereiken? (moet ik iets gaan kopen, wil hij mij overtuigen van zijn mening? Word ik gewaarschuwd, weet ik nu hóe ik iets moet doen? Etc)


Slide 12 - Tekstslide

Vragen over hoofdzaken: hoofdgedachte
Bij verschillende teksten kan gevraagd worden informatie uit de hele tekst of uit een of meer alinea’s samen te vatten. Vaak wordt gevraagd naar de hoofdgedachte van de tekst: de samenvatting van de hele tekst in één zin.



Om de hoofdgedachte te vinden, lees je de tekst helemaal en stel je de vraag: wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd? Je vindt de hoofdgedachte vaak in de inleiding of in het slot van de tekst.

Slide 13 - Tekstslide

Vragen bij een advertentie

Let goed op de lay-out en het taalgebruik
De vragen hebben bijvoorbeeld te maken met het doel van de tekst, de functie van het beeld en de doelgroep (het publiek voor wie de advertentie is bedoeld). 

Bijvoorbeeld:
Wat is het belangrijkste doel van deze advertentie?
– Op welke doelgroep richt deze advertentie zich vooral?
– Welke twee aspecten worden in de foto bij deze advertentie vooral benadrukt?
– Een afbeelding in een advertentie kan de volgende functies hebben:
1 De afbeelding verduidelijkt de tekst.
2 De afbeelding trekt de aandacht van de lezer.
3 De afbeelding spoort de lezer aan om geld te geven.
Welke functie is of welke functies zijn hier van toepassing?





Slide 14 - Tekstslide

signaalwoorden/tekstverbanden

Slide 15 - Tekstslide

Advertentie          
Illustraties kunnen verschillende functies hebben. 
- Helpen bij het begrijpen van de tekst
- Bedoeld om aandacht te trekken
- Noodzakelijke toevoeging bij de tekst (nieuwe info)

Lettertypes
- belangrijk bij de opmaak van de tekst.
- Belangrijk voor de nadruk
Lees sowieso eerst de volledige tekst; laat je niet afleiden door alle andere informatie

Slide 16 - Tekstslide

Hoofdgedachte
  • Om de hoofdgedachte te vinden in een tekst kun je de volgende vraag stellen:
    Wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd?
  • Soms staat de hoofdgedachte letterlijk in de inleiding of in het slot.
  • Kies nooit een antwoord met teveel details: het antwoord moet over de HELE tekst gaan, niet over een deel van de tekst


Slide 17 - Tekstslide