wegen en inhoud

doel van de les
 Weten wij het verschil tussen de verschillende materialen om te wegen en kennen wij de afkortingen.
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenPraktijkonderwijsLeerjaar 3

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

doel van de les
 Weten wij het verschil tussen de verschillende materialen om te wegen en kennen wij de afkortingen.

Slide 1 - Tekstslide

Waar kunnen wij suiker mee wegen
A
personeneweegschaal
B
litermaat
C
maatbeker
D
keukenweegschaal

Slide 2 - Quizvraag

Hoe noemen we dit?
A
lepels
B
maatlepels
C
lepelset
D
bestek

Slide 3 - Quizvraag

Hoe noemen we dit apparaat?
A
weegschaal
B
personenweegschaal
C
maatbeker
D
keukenweegschaal

Slide 4 - Quizvraag

Waar staat de afkorting gr. voor
A
groot
B
kilogram
C
gram
D
milligram

Slide 5 - Quizvraag

Waar staat de afkorting kg voor ?
A
gram
B
kleutergedrag
C
krijgen
D
kilogram

Slide 6 - Quizvraag

Hoeveel weegt een pak suiker?
A
1000 gram
B
10 gram
C
100 gram
D
10000 gram

Slide 7 - Quizvraag

Waar staat de afkorting cl. voor
A
clematis
B
liter
C
centiliter
D
milliliter

Slide 8 - Quizvraag

           Omrekenen! 

dat is best wel moeilijk

Hoeveel gram zit er in 1 kilogram?


1 kilo(gram) staat helemaal bovenaan.

Je gaat van kilo in 3 stapjes naar beneden.

Per stapje komt er één 0 bij dus....

1 kg is 10 hg is 100 dag is 1000 gram.


Dus:

1 kilo is 1000 gram





Slide 9 - Tekstslide

We gaan oefenen:



4 kg =     gram               1000 gr =     kg

6 kg =     gram               6000 gr =    kg

10 kg=     gram               20.000 gr =   kg



Slide 10 - Tekstslide