spelling Blok 5 week 3 les 3

Taal
Woordeschat Onderweg
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 4

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Taal
Woordeschat Onderweg

Slide 1 - Tekstslide

Wat betekent de wegwijzer?
A
Iemand die de weg wijst
B
Een bord met namen
C
Een bord langs de weg. Er staat op waar de weg naartoe gaat en hoever het nog is
D
Een bord

Slide 2 - Quizvraag

Wat betekent naderen?

Slide 3 - Open vraag

Wat betekent linksaf?

Slide 4 - Open vraag

Wat betekent de afslag?
A
afslaan
B
een andere weg op gaan
C
beslag voor taart
D
of iets anders

Slide 5 - Quizvraag

Wat betekent arriveren?
A
iets maken
B
ergens verblijven
C
een bocht maken tijdens het autorijden
D
Na een reis op de plek aankomen

Slide 6 - Quizvraag

Wat betekent rechtsaf?

Slide 7 - Open vraag

Wat betekent de bestuurder

Slide 8 - Open vraag

Wat betekent dwalen
A
rond lopen
B
Zomaar rondlopen of rijden. Je weet niet waar je heen gaat.
C
Rond rijden
D
lopen in het bos

Slide 9 - Quizvraag

Wat betekent de Routebeschrijving

Slide 10 - Open vraag

Wat betekent haastig?
A
Je hebt weinig tijd en doet alles vlug.
B
Je bent gehaast
C
je bent onrustig
D
Je bent druk.

Slide 11 - Quizvraag

Verkeer
de kruising
de richting
de afslag
het beslag
de postbode

Slide 12 - Sleepvraag

Het adres
Het adres
arriveren
De woonplaats
de postcode
de kruising

Slide 13 - Sleepvraag